Overzicht
Engels
Uitgebreide vertaling voor race (Engels) in het Nederlands
race:
Conjugations for race:
present
- race
- race
- races
- race
- race
- race
simple past
- raced
- raced
- raced
- raced
- raced
- raced
present perfect
- have raced
- have raced
- has raced
- have raced
- have raced
- have raced
past continuous
- was racing
- were racing
- was racing
- were racing
- were racing
- were racing
future
- shall race
- will race
- will race
- shall race
- will race
- will race
continuous present
- am racing
- are racing
- is racing
- are racing
- are racing
- are racing
subjunctive
- be raced
- be raced
- be raced
- be raced
- be raced
- be raced
diverse
- race!
- let's race!
- raced
- racing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor race:
Verwante woorden van "race":
Synoniemen voor "race":
Antoniemen van "race":
Verwante definities voor "race":
Wiktionary: race
race
Cross Translation:
noun
race
-
contest
- race → wedloop
-
-
-
a large group of people set apart from others on the basis of a common heritage
-
a large group of people set apart from others on the basis of common, physical characteristics
- race → ras
-
one of the categories from the many subcategorizations of the human species
-
a breed or strain of domesticated animal
- race → ras
-
a category or species of something that has emerged or evolved from an older one
- race → soort
noun
-
snelheidswedstrijd
-
groep waarin mensen, dieren of planten op basis van bepaalde eigenschappen worden verdeeld: het gele ras, het zwarte ras, het blanke ras
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• race | → ras | ↔ ras — groep waarin mensen, dieren of planten op basis van bepaalde eigenschappen worden verdeeld: het gele ras, het zwarte ras, het blanke ras |
• race | → ras | ↔ Rasse — Biologie: Untergruppe einer Art mit besonders vielen gemeinsamen phänotypischen Merkmalen |
• race | → hollen; rennen | ↔ rennen — (intransitiv) sich schnell zu Fuß fortbewegen, schnell laufen |
• race | → ras | ↔ race — (vieilli) lignée, ensemble des ascendants et des descendants d’une même famille. |
Verwante vertalingen van race
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor race (Nederlands) in het Engels
race:
Vertaal Matrix voor race:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
race | hardloperij; race; wedloop; wedloop van hardlopers; wedren | hardloopwedstrijd; loop; stam; volksstam |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
race | draven; hard rennen; hardlopen; hardrijden; hollen; motorracen; pezen; racen; rennen; sjezen; snel gaan; sprinten |
Verwante woorden van "race":
racen:
-
racen (rennen; hollen)
-
racen (motorracen)
Conjugations for racen:
o.t.t.
- race
- racet
- racet
- racen
- racen
- racen
o.v.t.
- racete
- racete
- racete
- raceten
- raceten
- raceten
v.t.t.
- heb geracet
- hebt geracet
- heeft geracet
- hebben geracet
- hebben geracet
- hebben geracet
v.v.t.
- had geracet
- had geracet
- had geracet
- hadden geracet
- hadden geracet
- hadden geracet
o.t.t.t.
- zal racen
- zult racen
- zal racen
- zullen racen
- zullen racen
- zullen racen
o.v.t.t.
- zou racen
- zou racen
- zou racen
- zouden racen
- zouden racen
- zouden racen
en verder
- ben geracet
- bent geracet
- is geracet
- zijn geracet
- zijn geracet
- zijn geracet
diversen
- race!
- racet!
- geracet
- racent
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor racen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
race | hardloopwedstrijd; hardloperij; loop; race; stam; volksstam; wedloop; wedloop van hardlopers; wedren | |
run | aanval; attaque; bestorming; hardloopwedstrijd; ladder; ladder in kous; loop; offensief; run; runs; stormaanval; stormloop; stormlopen | |
scamper | draf; galop; gang van een paard; snelle gang | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
race | hollen; motorracen; racen; rennen | draven; hard rennen; hardlopen; hardrijden; hollen; pezen; rennen; sjezen; snel gaan; sprinten |
run | hollen; racen; rennen | administreren; beheren; besturen; draven; gaan; gulpen; gutsen; hard rennen; hardlopen; hollen; in elkaar overlopen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; ladderen; lopen; pezen; rennen; sprinten; stromen; vervagen; vervloeien; vloeien; zich begeven |
run a race | motorracen; racen | hardrijden |
scamper | hollen; racen; rennen | draven; hard rennen; hollen; pezen; sprinten |