Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- glue:
-
Wiktionary:
- glue → lijmen
- glue → lijm
- glue → lijmen, opplakken, overplakken, hechten, plakken, aanplakken, kleven
Engels
Uitgebreide vertaling voor glue (Engels) in het Nederlands
glue:
-
the glue (adhesive; patina; deposit)
-
the glue (adhesive; adhesive paste)
-
to glue (glue together; suture; attach; affix; paste on; paste together; paste in)
-
to glue (glue together; stick; stick together)
-
to glue (glue together; stick; stick together)
vastplakken; aan elkaar kleven; plakken; klitten; aaneenplakken-
aan elkaar kleven werkwoord (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
-
to glue (cling; stick; paste; adhere; gum)
-
to glue
-
to glue (stick; patch; stick together; glue together)
-
to glue (stick; stick together; glue together; patch)
plakken; vastplakken; aan elkaar hangen; klitten; aaneenplakken; aan elkaar kleven; kleven-
aan elkaar hangen werkwoord
-
aan elkaar kleven werkwoord (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
-
to glue
– To connect shapes such that they remain connected even when one of the shapes is moved. 1
Conjugations for glue:
present
- glue
- glue
- glues
- glue
- glue
- glue
simple past
- glued
- glued
- glued
- glued
- glued
- glued
present perfect
- have glued
- have glued
- has glued
- have glued
- have glued
- have glued
past continuous
- was glueing
- were glueing
- was glueing
- were glueing
- were glueing
- were glueing
future
- shall glue
- will glue
- will glue
- shall glue
- will glue
- will glue
continuous present
- am glueing
- are glueing
- is glueing
- are glueing
- are glueing
- are glueing
subjunctive
- be glued
- be glued
- be glued
- be glued
- be glued
- be glued
diverse
- glue!
- let's glue!
- glued
- glueing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor glue:
Verwante woorden van "glue":
Synoniemen voor "glue":
Verwante definities voor "glue":
Wiktionary: glue
glue
glue
Cross Translation:
noun
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• glue | → lijmen | ↔ leimen — (transitiv) mit Leim bestreichen und zusammenfügen, so dass eine feste Verbindung entsteht |
• glue | → opplakken; overplakken; lijmen; hechten; plakken; aanplakken; kleven | ↔ coller — joindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle. |