Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
-
faint:
- flauwvallen; wegraken; zwijmelen; in katzwijm vallen
- onduidelijk; wazig; vaag; flauw; mistig; vagelijk; nevelachtig; onhelder; zwak; zwakjes; flauwtjes; niet helder; verschoten; bleek; flets; laf; zoutloos; zonder zout; ziekelijk; wee; slap; bleekjes; pips; slapjes; gedempt; halfluid; schemerig; schimmig; afgedempt
- bedwelming; versuffing; flauwte; zwijm
-
Wiktionary:
- faint → flauwvallen, bezwijmen
- faint → zwak
- faint → katzwijm, draaierigheid, duizeligheid, duizeling, zwijmel, zwakheid, onmacht, fout, in gebreke blijven, licht, zwak, syncope, flauwvallen
Engels
Uitgebreide vertaling voor faint (Engels) in het Nederlands
faint:
-
to faint (conk out; have a fainting fit; swoon)
-
to faint (swoon)
Conjugations for faint:
present
- faint
- faint
- faints
- faint
- faint
- faint
simple past
- fainted
- fainted
- fainted
- fainted
- fainted
- fainted
present perfect
- have fainted
- have fainted
- has fainted
- have fainted
- have fainted
- have fainted
past continuous
- was fainting
- were fainting
- was fainting
- were fainting
- were fainting
- were fainting
future
- shall faint
- will faint
- will faint
- shall faint
- will faint
- will faint
continuous present
- am fainting
- are fainting
- is fainting
- are fainting
- are fainting
- are fainting
subjunctive
- be fainted
- be fainted
- be fainted
- be fainted
- be fainted
- be fainted
diverse
- faint!
- let's faint!
- fainted
- fainting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
faint (misty; vague; unclear; undefinable; blurred; hazy; dim)
onduidelijk; wazig; vaag; flauw; mistig; vagelijk; nevelachtig; onhelder-
onduidelijk bijvoeglijk naamwoord
-
wazig bijvoeglijk naamwoord
-
vaag bijvoeglijk naamwoord
-
flauw bijvoeglijk naamwoord
-
mistig bijvoeglijk naamwoord
-
vagelijk bijwoord
-
nevelachtig bijvoeglijk naamwoord
-
onhelder bijvoeglijk naamwoord
-
-
faint
-
faint (vague)
vaag; onduidelijk; niet helder-
vaag bijvoeglijk naamwoord
-
onduidelijk bijvoeglijk naamwoord
-
niet helder bijvoeglijk naamwoord
-
-
faint (faded; pale; sallow; bland; washed out; dim; lurid)
verschoten; bleek; flets; flauw-
verschoten bijvoeglijk naamwoord
-
bleek bijvoeglijk naamwoord
-
flets bijvoeglijk naamwoord
-
flauw bijvoeglijk naamwoord
-
-
faint (saltless; cowardly; bland; craven; abject; dim; cringing)
laf; zoutloos; flauw; zonder zout-
laf bijvoeglijk naamwoord
-
zoutloos bijvoeglijk naamwoord
-
flauw bijvoeglijk naamwoord
-
zonder zout bijvoeglijk naamwoord
-
-
faint (weak; feeble; frail; pale; sick; wan)
-
faint (subdued; muffled; hushed; in an undertone)
-
faint (dim; shadowy)
-
faint (weak; slackly; abstemious; feeble; frail; poor; bad)
-
faint (subdued)
-
the faint (swoon; fainting-fit)
Vertaal Matrix voor faint:
Verwante woorden van "faint":
Synoniemen voor "faint":
Verwante definities voor "faint":
Wiktionary: faint
faint
Cross Translation:
verb
faint
-
to lose consciousness
- faint → flauwvallen; bezwijmen
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• faint | → katzwijm; draaierigheid; duizeligheid; duizeling; zwijmel; zwakheid; onmacht; fout; in gebreke blijven | ↔ défaillance — perte momentanée des forces physiques accompagner souvent d’une perte de connaissance. |
• faint | → licht; zwak | ↔ faible — personne qui manquer de puissance, de ressources. |
• faint | → syncope | ↔ syncope — Perte de connaissance |
• faint | → flauwvallen | ↔ s’évanouir — Perdre connaissance |