Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
-
vigorous:
- sterk; krachtig; stevig; flink; fysiek sterk; ferm; krachtdadig; doortastend; drastisch; energiek; vief; levendig; vol fut; geanimeerd; trots; groots; glorieus; fier; prat; levenskrachtig; vitaal
- Wiktionary:
Engels
Uitgebreide vertaling voor vigorous (Engels) in het Nederlands
vigorous:
-
vigorous (strong; powerful; robust; strapping)
-
vigorous (tough; drastic; strong; stout; powerful; robust; forceful; energetically; energetic; potent)
krachtdadig; doortastend; drastisch; sterk; ferm; krachtig-
krachtdadig bijvoeglijk naamwoord
-
doortastend bijvoeglijk naamwoord
-
drastisch bijvoeglijk naamwoord
-
sterk bijvoeglijk naamwoord
-
ferm bijvoeglijk naamwoord
-
krachtig bijvoeglijk naamwoord
-
-
vigorous (drastic; energetic; powerful; potent; forceful; strong)
doortastend; krachtdadig; drastisch; krachtig; ferm-
doortastend bijvoeglijk naamwoord
-
krachtdadig bijvoeglijk naamwoord
-
drastisch bijvoeglijk naamwoord
-
krachtig bijvoeglijk naamwoord
-
ferm bijvoeglijk naamwoord
-
-
vigorous (energetic; lively; spirited)
energiek; vief; levendig; vol fut; geanimeerd-
energiek bijvoeglijk naamwoord
-
vief bijvoeglijk naamwoord
-
levendig bijvoeglijk naamwoord
-
vol fut bijvoeglijk naamwoord
-
geanimeerd bijvoeglijk naamwoord
-
-
vigorous (proud; glorious; lofty; haughty)
-
vigorous (vital; full of life)
Vertaal Matrix voor vigorous:
Verwante woorden van "vigorous":
Synoniemen voor "vigorous":
Verwante definities voor "vigorous":
Wiktionary: vigorous
vigorous
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vigorous | → druk; levendig; kras; kwiek; opgewekt; rap; tierig; vief; wakker; actief; bedrijvend; werkdadig; werkend; werkzaam; bedrijvig | ↔ actif — Qui agir ou qui a la vertu d’agir. |
• vigorous | → machtig; fiks; geducht; krachtig; sterk; straf; zwaar | ↔ puissant — Qui a beaucoup de pouvoir. |
• vigorous | → bijtend; doordringend; fel; guur; schel; scherp; schril; snerpend; levendig; druk; kras; kwiek; opgewekt; rap; tierig; vief; wakker | ↔ vif — Qui est en vie. |