Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- stay:
-
Wiktionary:
- stay → stag, uitstel, verblijf
- stay → blijven, verblijven, uitstellen, logeren
- stay → oponthoud, bezoek, bewonen, inwonen, gevestigd zijn, huizen, resideren, wonen, blijven, overblijven, resten, resteren, toeven, verblijven, nauwer aanhalen, opwinden, spannen, strekken, uitrekken, dringen, drukken, knellen, persen, pressen, aandrukken, bijschuiven, insluiten, opsluiten, wegbergen, wegsluiten, bergen, opbergen, aaneensluiten, binden, verdichten, verblijf, stag
Engels
Uitgebreide vertaling voor stay (Engels) in het Nederlands
stay:
-
to stay (stay the same)
-
to stay (live; reside; lodge; be established; have one's seat)
-
to stay (linger; sojourn; loiter)
-
to stay (spend the night; stay over)
-
to stay (remain; last; continue)
– continue in a place, position, or situation 1
Conjugations for stay:
present
- stay
- stay
- stays
- stay
- stay
- stay
simple past
- stayed
- stayed
- stayed
- stayed
- stayed
- stayed
present perfect
- have stayed
- have stayed
- has stayed
- have stayed
- have stayed
- have stayed
past continuous
- was staying
- were staying
- was staying
- were staying
- were staying
- were staying
future
- shall stay
- will stay
- will stay
- shall stay
- will stay
- will stay
continuous present
- am staying
- are staying
- is staying
- are staying
- are staying
- are staying
subjunctive
- be stayed
- be stayed
- be stayed
- be stayed
- be stayed
- be stayed
diverse
- stay!
- let's stay!
- stayed
- staying
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the stay (encouragement; stimulation; encouraging; support; cheers; urging; urging on; help; switching on; putting on; turning up; turning on)
Vertaal Matrix voor stay:
Verwante woorden van "stay":
Synoniemen voor "stay":
Antoniemen van "stay":
Verwante definities voor "stay":
Wiktionary: stay
stay
Cross Translation:
noun
stay
-
supporting rope or wire
- stay → stag
-
postponement
- stay → uitstel
-
holiday or temporary residence
- stay → verblijf
-
To remain in a particular place
- stay → blijven; verblijven
-
To continue to have a particular quality
- stay → blijven; verblijven
-
To postpone
- stay → uitstellen
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stay | → oponthoud | ↔ Aufenthalt — das anwesend, das verweilen |
• stay | → bezoek | ↔ Besuch — vorübergehendes Aufsuchen des Aufenthaltsorts einer Person, vorübergehendes Aufsuchen eines Gebäudes oder einer Institution auf eigene Initiative |
• stay | → bewonen; inwonen; gevestigd zijn; huizen; resideren; wonen | ↔ habiter — Faire sa demeure,... (Sens général). |
• stay | → gevestigd zijn; huizen; resideren; wonen | ↔ loger — Séjourner, avoir sa demeure habituelle ou temporaire dans un logis |
• stay | → blijven; overblijven; resten; resteren; toeven; verblijven | ↔ rester — continuer d’être à un endroit ou dans un état. |
• stay | → nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken; dringen; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; bijschuiven; insluiten; opsluiten; wegbergen; wegsluiten; bergen; opbergen; aaneensluiten; binden; verdichten | ↔ serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général). |
• stay | → oponthoud; verblijf | ↔ séjour — Demeure |
• stay | → stag | ↔ étai — Marine |