Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Zoek: initiative

Engelse en Nederlandse zoekresultaten voor: initiative

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. initiative:
  2. initiate:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor initiative:
    • iniatief

Engels

Uitgebreide vertaling voor initiative (Engels) in het Nederlands

initiative:

initiative [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the initiative (start)
    het initiatief; de aanzet
    • initiatief [het ~] zelfstandig naamwoord
    • aanzet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor initiative:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanzet initiative; start impulse; incentive; incitement; stimulus
initiatief initiative; start
- enterprise; enterprisingness; first step; go-ahead; opening; opening move
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- first; inaugural; initiatory; maiden
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- enterprise

Verwante woorden van "initiative":


Synoniemen voor "initiative":


Verwante definities voor "initiative":

  1. serving to set in motion1
    • the initiative phase in the negotiations1
  2. the first of a series of actions1
  3. readiness to embark on bold new ventures1

Wiktionary: initiative

initiative
noun
  1. a beginning; a first move

initiate:

to initiate werkwoord (initiates, initiated, initiating)

  1. to initiate (start off; set)
    initiëren; op gang brengen
  2. to initiate (suggest; prompt; raise; bring in)
    suggereren; naar voren brengen; opperen
    • suggereren werkwoord (suggereer, suggereert, suggereerde, suggereerden, gesuggereerd)
    • naar voren brengen werkwoord (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
  3. to initiate
    ontgroenen
    • ontgroenen werkwoord (ontgroen, ontgroent, ontgroende, ontgroenden, ontgroend)
  4. to initiate (inaugurate; install; instal)
    inaugureren; inwijden; plechtig bevestigen; inhuldigen
    • inaugureren werkwoord (inaugureer, inaugureert, inaugureerde, inaugureerden, geïnaugureerd)
    • inwijden werkwoord (wijd in, wijdt in, wijdde in, wijdden in, ingewijd)
    • inhuldigen werkwoord (huldig in, huldigt in, huldigde in, huldigden in, ingehuldigd)
  5. to initiate (engage; operationalize; begin)
    erbij betrekken
    • erbij betrekken werkwoord (betrek erbij, betrekt erbij, betrok erbij, betrokken erbij, erbij betrokken)
  6. to initiate (broach a subject; raise; put forward; )
    ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; te berde brengen; op tafel leggen; opperen
    • ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aanvoeren werkwoord (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • entameren werkwoord
    • aansnijden werkwoord (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • opwerpen werkwoord (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)
    • aankaarten werkwoord (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
    • op tafel leggen werkwoord
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
  7. to initiate (propose; raise; bring forward; )
    naar voren brengen; opperen; poneren
    • naar voren brengen werkwoord (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
    • poneren werkwoord (poneer, poneert, poneerde, poneerden, geponeerd)
  8. to initiate (invite; engage; invoke; )
    uitnodigen; engageren; inviteren
    • uitnodigen werkwoord (nodig uit, nodigt uit, nodigde uit, nodigden uit, uitgenodigd)
    • engageren werkwoord (engageer, engageert, engageerde, engageerden, geëngageerd)
    • inviteren werkwoord (inviteer, inviteert, inviteerde, inviteerden, geïnviteerd)

Conjugations for initiate:

present
  1. initiate
  2. initiate
  3. initiates
  4. initiate
  5. initiate
  6. initiate
simple past
  1. initiated
  2. initiated
  3. initiated
  4. initiated
  5. initiated
  6. initiated
present perfect
  1. have initiated
  2. have initiated
  3. has initiated
  4. have initiated
  5. have initiated
  6. have initiated
past continuous
  1. was initiating
  2. were initiating
  3. was initiating
  4. were initiating
  5. were initiating
  6. were initiating
future
  1. shall initiate
  2. will initiate
  3. will initiate
  4. shall initiate
  5. will initiate
  6. will initiate
continuous present
  1. am initiating
  2. are initiating
  3. is initiating
  4. are initiating
  5. are initiating
  6. are initiating
subjunctive
  1. be initiated
  2. be initiated
  3. be initiated
  4. be initiated
  5. be initiated
  6. be initiated
diverse
  1. initiate!
  2. let's initiate!
  5. initiated
  6. initiating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

initiate [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the initiate (insider)
    de insider; de ingewijde; de adept
    • insider [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • ingewijde [de ~] zelfstandig naamwoord
    • adept [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor initiate:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aansnijden beginning; broaching; starting
aanvoeren command; front position; lead; leading; taking the lead
adept initiate; insider
entameren beginning; broaching; starting
ingewijde initiate; insider
insider initiate; insider
opwerpen raising; throwing up
poneren advancing; postulating
- beginner; enlightened; learned person; novice; pundit; savant; tiro; tyro
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankaarten bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table; raise
aansnijden bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table; raise
aanvoeren bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up be in command of; bring forward; command; direct; intimate; introduce; lead; order; preside; propose; suggest; take the lead
engageren begin; call in; engage; enlist; initiate; invite; invoke; operationalize engage
entameren bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table
erbij betrekken begin; engage; initiate; operationalize
inaugureren inaugurate; initiate; instal; install
inhuldigen inaugurate; initiate; instal; install
initiëren initiate; set; start off
inviteren begin; call in; engage; enlist; initiate; invite; invoke; operationalize appeal to; call in; enlist; invoke
inwijden inaugurate; initiate; instal; install bless; consecrate; sanctify
naar voren brengen bring forward; bring in; initiate; introduce; nominate; present; prompt; propose; raise; suggest bring forwards; bring something up; introduce; postulate; put forward; raise; ventilate
ontgroenen initiate
op gang brengen initiate; set; start off
op tafel leggen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; raise
opperen bring forward; bring in; bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; introduce; nominate; present; prompt; propose; put forward; put on the table; raise; reap; sting; suggest; throw up; toss in the air; toss up intimate; introduce; postulate; propose; put forward; raise; suggest
opwerpen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; put forward; put on the table; throw in the air; throw up; throw upward; toss in the air; toss up
plechtig bevestigen inaugurate; initiate; instal; install
poneren bring forward; bring in; initiate; introduce; nominate; present; propose; raise intimate; introduce; postulate; propose; put forward; raise; suggest
suggereren bring in; initiate; prompt; raise; suggest advise; suggest
te berde brengen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring up; broach; broach a subject; cut into; intimate; propose; put forward; put on the table; suggest
ter sprake brengen bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; put forward; put on the table; raise; reap; sting; throw up; toss in the air; toss up bring something up; bring up; broach; broach a subject; cut into; drag up; put forward; put on the table; raise; rake up; stir up; ventilate
uitnodigen begin; call in; engage; enlist; initiate; invite; invoke; operationalize appeal; apply to; ask; beg; examine; invite; petition; pretest; query; request; require; test; try; try out
- broach; induct; lead up; originate; pioneer; start
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
erbij betrekken involve
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adept adept; initiated

Verwante woorden van "initiate":


Synoniemen voor "initiate":


Antoniemen van "initiate":

  • uninitiate

Verwante definities voor "initiate":

  1. people who have been introduced to the mysteries of some field or activity1
    • it is very familiar to the initiate1
  2. someone who has been admitted to membership in a scholarly field1
  3. someone new to a field or activity1
  4. set in motion, start an event or prepare the way for1
  5. bring up a topic for discussion1
  6. bring into being1
    • He initiated a new program1
  7. take the lead or initiative in; participate in the development of1
  8. accept people into an exclusive society or group, usually with some rite1
    • African men are initiated when they reach puberty1

Wiktionary: initiate

initiate
verb
  1. to begin; to start
noun
  1. A new member of an organization
  2. One who has been through a ceremony of initiation
initiate
Cross Translation:
FromToVia
• initiate → inwijden ↔ initier — recevoir au nombre de ceux qui font profession de quelque culte particulier, admettre à la connaissance et à la participation de certaines cérémonies secrètes qui regarder le culte particulier de quelque divinité.

Verwante vertalingen van initiative







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0586 seconde
Page rendered in 1.0 seconds