Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. drop:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. drop:
  2. droppen:
  3. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor drop (Engels) in het Nederlands

drop:

drop [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the drop (drip; dripping)
    de drop; de druppel
    • drop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • druppel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the drop (peg; nip)
    staande receptie; de borrel
  3. the drop (peg; nip)
    de borrel; de neut
    • borrel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • neut [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. the drop
    de dropping
    • dropping [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. the drop (nip; dram)
    het oorlam
    • oorlam [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. the drop (height of drop)
    de valhoogte

to drop werkwoord (drops, dropped, dropping)

  1. to drop (omit)
    weglaten
    • weglaten werkwoord (laat weg, liet weg, lieten weg, weggelaten)
  2. to drop (collapse; crash down)
    vallen; omlaagstorten
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • omlaagstorten werkwoord (stort omlaag, stortte omlaag, stortten omlaag, omlaaggestort)
  3. to drop (tumble; fall; trip up)
    vallen; flikkeren; tuimelen; kiepen; kieperen; kelderen
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • flikkeren werkwoord (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • tuimelen werkwoord (tuimel, tuimelt, tuimelde, tuimelden, getuimeld)
    • kiepen werkwoord (kiep, kiept, kiepte, kiepten, gekiept)
    • kieperen werkwoord (kieper, kiepert, kieperde, kieperden, gekieperd)
    • kelderen werkwoord (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)
  4. to drop (sink; fall; tumble)
    zakken; kelderen
    • zakken werkwoord (zak, zakt, zakte, zakten, gezakt)
    • kelderen werkwoord (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)
  5. to drop (dismiss; discharge; fire; )
    ontslaan; wegsturen; ontheffen; verzenden; wegzenden; uitsturen
    • ontslaan werkwoord (ontsla, ontslaat, ontsloeg, ontsloegen, ontslagen)
    • wegsturen werkwoord (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
    • ontheffen werkwoord (onthef, ontheft, onthief, onthieven, ontheven)
    • verzenden werkwoord (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)
    • wegzenden werkwoord (zend weg, zendt weg, zond weg, zonden weg, weggezonden)
    • uitsturen werkwoord (stuur uit, stuurt uit, stuurde uit, stuurden uit, uitgestuurd)
  6. to drop (drip; trickle; pitter)
    druppelen; afdruipen; sijpelen; droppen; druipen; druppen; druppels laten vallen; uitdruppelen
    • druppelen werkwoord (druppel, druppelt, druppelde, druppelden, gedruppeld)
    • afdruipen werkwoord (druip af, druipt af, droop af, dropen af, afgedropen)
    • sijpelen werkwoord (sijpel, sijpelt, sijpelde, sijpelden, gesijpeld)
    • droppen werkwoord (drop, dropt, dropte, dropten, gedropt)
    • druipen werkwoord (druip, druipt, droop, dropen, gedropen)
    • druppen werkwoord (drup, drupt, drupte, drupten, gedrupt)
    • uitdruppelen werkwoord (druppel uit, druppelt uit, druppelde uit, druppelden uit, uitgedruppeld)
  7. to drop (put someone off; put down)
    afzetten; laten uitstappen
  8. to drop (dismiss)
    seponeren; afzien van rechtsvervolging
  9. to drop (throw off; cast)
    afwerpen; afsmijten
    • afwerpen werkwoord (werp af, werpt af, wierp af, wierpen af, afgeworpen)
    • afsmijten werkwoord (smijt af, smeet af, smeten af, afgesmeten)
  10. to drop (topple)
    lazeren
    • lazeren werkwoord (lazer, lazert, lazerde, lazerden, gelazerd)
  11. to drop (shrink; diminish; decrease; )
    slinken; inkrimpen; krimpen
    • slinken werkwoord (slink, slinkt, slonk, slonken, geslonken)
    • inkrimpen werkwoord (krimp in, krimpt in, kromp in, krompen in, ingekrompen)
    • krimpen werkwoord (krimp, krimpt, kromp, krompen, gekrompen)
  12. to drop
    – To remove an association or connection. 1
    verwijderen
    • verwijderen werkwoord (verwijder, verwijdert, verwijderde, verwijderden, verwijderd)

Conjugations for drop:

present
  1. drop
  2. drop
  3. drops
  4. drop
  5. drop
  6. drop
simple past
  1. dropped
  2. dropped
  3. dropped
  4. dropped
  5. dropped
  6. dropped
present perfect
  1. have dropped
  2. have dropped
  3. has dropped
  4. have dropped
  5. have dropped
  6. have dropped
past continuous
  1. was dropping
  2. were dropping
  3. was dropping
  4. were dropping
  5. were dropping
  6. were dropping
future
  1. shall drop
  2. will drop
  3. will drop
  4. shall drop
  5. will drop
  6. will drop
continuous present
  1. am dropping
  2. are dropping
  3. is dropping
  4. are dropping
  5. are dropping
  6. are dropping
subjunctive
  1. be dropped
  2. be dropped
  3. be dropped
  4. be dropped
  5. be dropped
  6. be dropped
diverse
  1. drop!
  2. let's drop!
  3. dropped
  4. dropping
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor drop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdruipen drain; drain dry
afzetten amputating; amputation; removing; taking
borrel drop; nip; peg a gin; bracer; dram; informal party; informal reception; nip; reviver; welcome
drop drip; dripping; drop licorice; liquorice
droppen dropping
dropping drop
druppel drip; dripping; drop
flikkeren flickering; shimmering
kelderen collapsing; going down; plummeting; sliding; slumping
krimpen decrease; shrinking; shrinking back
neut drop; nip; peg
ontslaan discharge; dismissal; firing
oorlam dram; drop; nip
staande receptie drop; nip; peg
tuimelen tumble
uitdruppelen drain; drain dry
valhoogte drop; height of drop
vallen tumble
verwijderen amputating; removing
verzenden mailing
wegsturen mailing
zakken bags; pockets; sacks
- bead; cliff; dip; drib; driblet; drop cloth; drop curtain; drop-off; fall; free fall; pearl
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdruipen drip; drop; pitter; trickle drain; dribble; drip; exude; ooze; seep; trickle
afsmijten cast; drop; throw off cast off; throw off
afwerpen cast; drop; throw off cast off; throw off
afzetten drop; put down; put someone off amputate; be deceived; be duped; border; bring to a halt; bring to a standstill; cheat; clearly define; deceive; define; demarcate; diddle; disconnect; dodge; drop off somewhere; edge; extinguish; fence; fence in; fence off; fool; halt; hoodwink; lie; make out; map out; mark out; matter; outline; put out; set out; stop; swindle; switch off; trace out; trick; turn off; woodwink
afzien van rechtsvervolging dismiss; drop
droppen drip; drop; pitter; trickle drip; drop off somewhere; mess
druipen drip; drop; pitter; trickle drip; mess
druppelen drip; drop; pitter; trickle drip; mess
druppels laten vallen drip; drop; pitter; trickle drip; mess
druppen drip; drop; pitter; trickle drip; mess
flikkeren drop; fall; trip up; tumble beam; blaze; flame; flare; flicker; give off light; radiate; shimmer; shine; sparkle; twinkle; vibrate
inkrimpen decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; reduce; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up curtail; decrease; diminish; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink; shrink away; sink
kelderen drop; fall; sink; trip up; tumble plummet; slump; take a plunge
kiepen drop; fall; trip up; tumble overturn
kieperen drop; fall; trip up; tumble
krimpen decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; reduce; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up curtail; decrease; diminish; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink; shrink away; sink
laten uitstappen drop; put down; put someone off
lazeren drop; topple
omlaagstorten collapse; crash down; drop
ontheffen discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack relieve someone of an obligation
ontslaan discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack
seponeren dismiss; drop
sijpelen drip; drop; pitter; trickle ooze; seep; trickle
slinken decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; reduce; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up curtail; decrease; diminish; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink; shrink away; shrivel up; sink; wither
tuimelen drop; fall; trip up; tumble
uitdruppelen drip; drop; pitter; trickle drain; dribble; drip; exude; ooze; trickle
uitsturen discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack
vallen collapse; crash down; drop; fall; trip up; tumble be a failure; be killed; be killed in action; be overthrown; collapse; depart this earth; depart this life; die; fall; fall down; pass away; perish; prolapse; sag; slump; succumb; take a nosedive
verwijderen drop deinstall; delete; depart; discard; dismiss; go away; leave; pruning; remove; take off; uninstall
verzenden discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack dispatch; email; send; submit
weglaten drop; omit
wegsturen discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack fob off with; not follow up; send
wegzenden discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack send
zakken drop; fall; sink; tumble
- cast; cast off; cut down; dangle; degenerate; deteriorate; devolve; discharge; dismiss; dribble; drip; drop down; drop off; expend; fell; flatten; knock off; leave out; miss; neglect; omit; overleap; overlook; pretermit; put down; send away; send packing; set down; shake off; shed; sink; spend; strike down; swing; throw; throw away; throw off; unload
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- spot; sprinkle; sprinkling; swig

Verwante woorden van "drop":


Synoniemen voor "drop":


Antoniemen van "drop":


Verwante definities voor "drop":

  1. the act of dropping something2
    • they expected the drop would be successful2
  2. a central depository where things can be left or picked up2
  3. a curtain that can be lowered and raised onto a stage from the flies; often used as background scenery2
  4. a sudden sharp decrease in some quantity2
    • a drop of 57 points on the Dow Jones index2
    • there was a drop in pressure in the pulmonary artery2
  5. a free and rapid descent by the force of gravity2
    • it was a miracle that he survived the drop from that height2
  6. a predetermined hiding place for the deposit and distribution of illicit goods (such as drugs or stolen property)2
  7. a steep high face of rock2
    • a steep drop2
  8. a small indefinite quantity (especially of a liquid)2
    • he had a drop too much to drink2
    • a drop of each sample was analyzed2
    • there is not a drop of pity in that man2
  9. a shape that is spherical and small2
    • he studied the shapes of low-viscosity drops2
  10. give birth; used for animals2
    • The cow dropped her calf this morning2
  11. grow worse2
  12. fall or sink into a state of exhaustion or death2
    • shop til you drop2
  13. stop pursuing or acting2
    • drop a lawsuit2
  14. lower the pitch of (musical notes)2
  15. go down in value2
    • Stock prices dropped2
  16. change from one level to another2
    • She dropped into army jargon2
  17. leave undone or leave out2
  18. omit (a letter or syllable) in speaking or writing2
    • New Englanders drop their post-vocalic r's2
  19. utter with seeming casualness2
    • drop a hint2
  20. lose (a game)2
    • The Giants dropped 11 of their first 132
  21. take (a drug, especially LSD), by mouth2
    • She dropped acid when she was a teenager2
  22. cause to fall by or as if by delivering a blow2
  23. leave or unload2
  24. get rid of2
  25. let or cause to fall in drops2
  26. to fall vertically2
    • the bombs are dropping on enemy targets2
  27. let fall to the ground2
    • Don't drop the dishes2
  28. fall or descend to a lower place or level2
  29. pay out2
  30. terminate an association with2
    • drop him from the Republican ticket2
  31. stop associating with2
    • They dropped her after she had a child out of wedlock2
  32. hang freely2
    • The light dropped from the ceiling2
  33. To remove an association or connection.1

Wiktionary: drop

drop
verb
  1. -
  2. to eject, remove, dismiss
  3. to fail to pronounce
  4. to decrease in value
  5. to allow to fall from one's grasp
  6. to fall
noun
  1. small, round piece of hard candy
  2. a fall
  3. space into which someone or something could fall
  4. small mass of liquid
drop
noun
  1. het dalen, het lager worden
  2. kleine hoeveelheid vloeistof die niet in contact is met een andere vloeistof
  3. hoogte van waarvandaan iets naar beneden valt
verb
  1. doorhalen, verwijderen van een lijst
  2. bezuinigen, een einde maken aan een programma of uitgavenpost

Cross Translation:
FromToVia
drop stort; val Sturz — heftiger Fall auf den Boden
drop vallen fallen — auf einen niedrigeren Wert sinken
drop vallen fallenunkontrolliert von oben nach unten bewegen (durch die Gravitation)
drop kelderen purzelnbezogen auf Preise oder Kurse: schnell und kräftig fallen
drop zich onderwerpen; afleggen; opgeven; prijsgeven; toegeven; afstaan; wijken; afstand doen; abdiceren; abdiqueren; aftreden; afstand doen van abdiquerrenoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions.
drop afschaffen; afgelasten; annuleren; ontbinden; tenietdoen; terugnemen; afzeggen annulerrendre nul.
drop val chute — Traductions à trier suivant le sens
drop druppel goutte — Très petite quantité d’un liquide qui se détache avec une forme sphérique. (Sens général).
drop traan larmegoutte du liquide sécréter par les glandes lacrymales situées à coté de chaque œil.
drop vallen tomber — Être entraîné de haut en bas par son poids

Verwante vertalingen van drop



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor drop (Nederlands) in het Engels

drop:

drop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de drop (druppel)
    the drop; the drip; the dripping
    • drop [the ~] zelfstandig naamwoord
    • drip [the ~] zelfstandig naamwoord
    • dripping [the ~] zelfstandig naamwoord

drop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de drop
    – zwarte snoep die onder andere van zoet hout gemaakt is 3
    the liquorice; the licorice
    – a black candy flavored with the dried root of the licorice plant 2
    • liquorice [the ~] zelfstandig naamwoord, Brits
    • licorice [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans

Vertaal Matrix voor drop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drip drop; druppel debiel; flapdrol; gek; idioot; imbeciel; infusum; infuus; mafkees; mafketel; mafkikker; schlemiel; slemiel; slungel; sofvent; sukkel; waanzinnige; watje; zot
dripping drop; druppel gedruppel
drop drop; druppel borrel; dropping; neut; oorlam; staande receptie; valhoogte
licorice drop
liquorice drop zoethout
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drip afdruipen; afdruppelen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken
drop afdruipen; afsmijten; afwerpen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; flikkeren; inkrimpen; kelderen; kiepen; kieperen; krimpen; laten uitstappen; lazeren; omlaagstorten; ontheffen; ontslaan; seponeren; sijpelen; slinken; tuimelen; uitdruppelen; uitsturen; vallen; verwijderen; verzenden; weglaten; wegsturen; wegzenden; zakken

Verwante woorden van "drop":


Verwante definities voor "drop":

  1. zwarte snoep die onder andere van zoet hout gemaakt is3
    • zij eet de hele dag drop3

Wiktionary: drop

drop
noun
  1. zwart gekleurd snoepgoed
  2. slag waarmee de shuttle vlak achter het net wordt gespeeld
drop
noun
  1. confection
  2. light rain

Cross Translation:
FromToVia
drop drop shot StoppballSport, Tennis, Tischtennis, Badminton: kurz hinter das Netz geschlagener Ball

drop vorm van droppen:

droppen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het droppen
    the dropping
    • dropping [the ~] zelfstandig naamwoord

droppen werkwoord (drop, dropt, dropte, dropten, gedropt)

  1. droppen (ergens loslaten; afzetten)
  2. droppen (druppelen; afdruipen; sijpelen; )
    to trickle; to drip; pitter; to drop
    • trickle werkwoord (trickles, trickled, trickling)
    • drip werkwoord (drips, dripped, dripping)
    • pitter werkwoord
    • drop werkwoord (drops, dropped, dropping)
  3. droppen (druppels laten vallen; druipen; druppen; druppelen)
    to drip; to mess
    • drip werkwoord (drips, dripped, dripping)
    • mess werkwoord (messes, messed, messing)

Conjugations for droppen:

o.t.t.
  1. drop
  2. dropt
  3. dropt
  4. droppen
  5. droppen
  6. droppen
o.v.t.
  1. dropte
  2. dropte
  3. dropte
  4. dropten
  5. dropten
  6. dropten
v.t.t.
  1. heb gedropt
  2. hebt gedropt
  3. heeft gedropt
  4. hebben gedropt
  5. hebben gedropt
  6. hebben gedropt
v.v.t.
  1. had gedropt
  2. had gedropt
  3. had gedropt
  4. hadden gedropt
  5. hadden gedropt
  6. hadden gedropt
o.t.t.t.
  1. zal droppen
  2. zult droppen
  3. zal droppen
  4. zullen droppen
  5. zullen droppen
  6. zullen droppen
o.v.t.t.
  1. zou droppen
  2. zou droppen
  3. zou droppen
  4. zouden droppen
  5. zouden droppen
  6. zouden droppen
en verder
  1. ben gedropt
  2. bent gedropt
  3. is gedropt
  4. zijn gedropt
  5. zijn gedropt
  6. zijn gedropt
diversen
  1. drop!
  2. dropt!
  3. gedropt
  4. droppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor droppen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drip debiel; drop; druppel; flapdrol; gek; idioot; imbeciel; infusum; infuus; mafkees; mafketel; mafkikker; schlemiel; slemiel; slungel; sofvent; sukkel; waanzinnige; watje; zot
drop borrel; drop; dropping; druppel; neut; oorlam; staande receptie; valhoogte
dropping droppen
mess bedrog; bende; berg; bocht; chaos; geklieder; heisa; heksenketel; hoop; keet; kliederboel; kliederen; knoeiboel; knoeierij; nep; opeenhoping; oplichterij; puinhoop; puinzooi; regelloosheid; rommel; rompslomp; rotzooi; smeerboel; smerig spul; soepzootje; toestand; troep; veel gedoe; wanorde; wanordelijkheid; warboel; warhoop; warwinkel; zooi; zootje; zwendelarij
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drip afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen afdruipen; afdruppelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken
drop afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen afsmijten; afwerpen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; flikkeren; inkrimpen; kelderen; kiepen; kieperen; krimpen; laten uitstappen; lazeren; omlaagstorten; ontheffen; ontslaan; seponeren; slinken; tuimelen; uitsturen; vallen; verwijderen; verzenden; weglaten; wegsturen; wegzenden; zakken
drop off somewhere afzetten; droppen; ergens loslaten
mess droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen aanklooien; kladden; klooien; knoeien; morsen; rotzooien; verdoen; verspillen; vlekken
pitter afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen
trickle afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen afdruipen; afdruppelen; in straaltjes afdruipen; sijpelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken; zich stil verwijderen

Verwante woorden van "droppen":


Verwante definities voor "droppen":

  1. neerzetten en achterlaten3
    • kan ik mijn kinderen even bij je droppen?3
  2. uit een vliegtuig gooien3
    • de Amerikanen hebben voedsel gedropt in bezet gebied3

Wiktionary: droppen

droppen
verb
  1. to drop