Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
- deal:
-
Wiktionary:
- deal → behandelen, regelen, te maken hebben met, handelen, dealen, delen, verdelen, uitdelen
- deal → afsluiting, afspraak, akkoord, schikking, verbintenis, distribueren, rondbrengen, verdelen, ronddelen, rondgeven, uitdelen, uitreiken, aankoop, inkoop, overname, pact, verdrag, behandelen, onderhandelen, bewerken
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
- deal:
Engels
Uitgebreide vertaling voor deal (Engels) in het Nederlands
deal:
Conjugations for deal:
present
- deal
- deal
- deals
- deal
- deal
- deal
simple past
- dealt
- dealt
- dealt
- dealt
- dealt
- dealt
present perfect
- have dealt
- have dealt
- has dealt
- have dealt
- have dealt
- have dealt
past continuous
- was dealing
- were dealing
- was dealing
- were dealing
- were dealing
- were dealing
future
- shall deal
- will deal
- will deal
- shall deal
- will deal
- will deal
continuous present
- am dealing
- are dealing
- is dealing
- are dealing
- are dealing
- are dealing
subjunctive
- be dealt
- be dealt
- be dealt
- be dealt
- be dealt
- be dealt
diverse
- deal!
- let's deal!
- dealt
- dealing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the deal (transaction; bargain)
Vertaal Matrix voor deal:
Verwante woorden van "deal":
Synoniemen voor "deal":
Verwante definities voor "deal":
Wiktionary: deal
deal
Cross Translation:
verb
-
handle, manage
- deal → behandelen; regelen
-
be concerned with
- deal → te maken hebben met
-
trade
- deal → handelen
-
sell (illicit drugs)
- deal → dealen
-
distribute (cards)
- deal → delen
-
administer in portions
- deal → verdelen
-
give out as one’s portion or share
- deal → uitdelen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• deal | → afsluiting | ↔ Abschluss — Wirtschaft: eine Vereinbarung über ein Geschäft oder einen Handel |
• deal | → afspraak; akkoord; schikking; verbintenis | ↔ accommodement — accord que l’on faire d’un différend, d’une querelle. |
• deal | → distribueren; rondbrengen; verdelen; ronddelen; rondgeven; uitdelen; uitreiken | ↔ distribuer — répartir une chose entre plusieurs personnes ou plusieurs endroits. |
• deal | → aankoop; inkoop; overname | ↔ marché — lieu public où l’on vendre les choses nécessaires pour la subsistance et pour les différents besoins de la vie. |
• deal | → pact; verdrag; afspraak; akkoord; schikking; verbintenis | ↔ pacte — convention accompagner d’actes publics qui lui donnent un caractère d’une importance primordiale. |
• deal | → behandelen; onderhandelen; bewerken | ↔ traiter — Traductions à trier suivant le sens |
Computer vertaling door derden:
Verwante vertalingen van deal
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor deal (Nederlands) in het Engels
deal:
-
de deal (transactie; zaak)
Vertaal Matrix voor deal:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bargain | deal; transactie; zaak | aanbieding; afpingelarij; knibbelarij; koopje; marchandering; onderhandeling; speciale aanbieding; spotkoopje |
deal | deal; transactie; zaak | |
transaction | deal; transactie; zaak | transactie |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bargain | afdingen; afpingelen; dingen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | |
deal | ageren; handelen |
Verwante woorden van "deal":
Computer vertaling door derden: