Engels

Uitgebreide vertaling voor assign (Engels) in het Nederlands

assign:

to assign werkwoord (assigns, assigned, assigning)

  1. to assign (allot; allocate; confer; bestow on; give)
    toewijzen; toekennen; gunnen; toebedelen; iets toekennen
    • toewijzen werkwoord (wijs toe, wijst toe, wees toe, wezen toe, toegewezen)
    • toekennen werkwoord (ken toe, kent toe, kende toe, kenden toe, toegekend)
    • gunnen werkwoord (gun, gunt, gunde, gunden, gegund)
    • toebedelen werkwoord (bedeel toe, bedeelt toe, bedeelde toe, bedeelden toe, toebedeeld)
    • iets toekennen werkwoord
  2. to assign
    overdragen; delegeren
    • overdragen werkwoord (overdraag, overdraagt, overdroeg, overdroegen, overdragen)
    • delegeren werkwoord (delegeer, delegeert, delegeerde, delegeerden, gedelegeerd)
  3. to assign
    – To fix or specify in correspondence or relationship. 1
    toewijzen
    • toewijzen werkwoord (wijs toe, wijst toe, wees toe, wezen toe, toegewezen)
  4. to assign
    – To specify the owner of a record, such as an account or case, or an activity, such as an e-mail message or phone call. Users can assign cases and activities to either a user or a queue. 1
    toewijzen
    • toewijzen werkwoord (wijs toe, wijst toe, wees toe, wezen toe, toegewezen)

Conjugations for assign:

present
  1. assign
  2. assign
  3. assigns
  4. assign
  5. assign
  6. assign
simple past
  1. assigned
  2. assigned
  3. assigned
  4. assigned
  5. assigned
  6. assigned
present perfect
  1. have assigned
  2. have assigned
  3. has assigned
  4. have assigned
  5. have assigned
  6. have assigned
past continuous
  1. was assigning
  2. were assigning
  3. was assigning
  4. were assigning
  5. were assigning
  6. were assigning
future
  1. shall assign
  2. will assign
  3. will assign
  4. shall assign
  5. will assign
  6. will assign
continuous present
  1. am assigning
  2. are assigning
  3. is assigning
  4. are assigning
  5. are assigning
  6. are assigning
subjunctive
  1. be assigned
  2. be assigned
  3. be assigned
  4. be assigned
  5. be assigned
  6. be assigned
diverse
  1. assign!
  2. let's assign!
  3. assigned
  4. assigning
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor assign:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delegeren delegating; deputation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delegeren assign delegate; depute
gunnen allocate; allot; assign; bestow on; confer; give admit; allow; authorise; authorize; concede; give one's fiat to; grant; permit; submit to; tolerate
iets toekennen allocate; allot; assign; bestow on; confer; give
overdragen assign
toebedelen allocate; allot; assign; bestow on; confer; give
toekennen allocate; allot; assign; bestow on; confer; give authorise; authorize; grant; permit
toewijzen allocate; allot; assign; bestow on; confer; give allocate; map
- allot; arrogate; ascribe; attribute; delegate; depute; designate; impute; portion; put; set apart; specify
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- award; bestow; confer

Verwante woorden van "assign":


Synoniemen voor "assign":


Verwante definities voor "assign":

  1. select something or someone for a specific purpose2
    • The teacher assigned him to lead his classmates in the exercise2
  2. attribute or credit to2
  3. decide as to where something belongs in a scheme2
    • The biologist assigned the mushroom to the proper class2
  4. attribute or give2
  5. transfer one's right to2
  6. give out2
    • We were assigned new uniforms2
  7. make undue claims to having2
  8. give an assignment to (a person) to a post, or assign a task to (a person)2
  9. To fix or specify in correspondence or relationship.1
  10. To specify the owner of a record, such as an account or case, or an activity, such as an e-mail message or phone call. Users can assign cases and activities to either a user or a queue.1

Wiktionary: assign

assign
verb
  1. to allot or give something as a task

Cross Translation:
FromToVia
assign toewijzen zuordnen — für ein beliebiges Objekt feststellen, welchen Platz es in einer Ordnung einnimmt
assign afstand doen van; opgeven; uitvallen; in de steek laten; laten varen; verlaten; toegeven; afstaan; wijken abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à.
assign zich onderwerpen; afleggen; opgeven; prijsgeven; toegeven; afstaan; wijken; afstand doen; abdiceren; abdiqueren; aftreden; afstand doen van abdiquerrenoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions.
assign toewijzen; voor het gerecht dagen adjuger — procédure|fr déclarer par autorité de justice qu’une personne devenir propriétaire d’un bien meuble ou immeuble mis à l’enchère.
assign aanwenden; benutten; gebruiken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; doorvoeren; in toepassing brengen; toepassen; aanzetten; voordoen appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
assign aanzetten; voordoen apposerposer, appliquer sur quelque chose.
assign toewijzen; voor het gerecht dagen assignerdéterminer, faire connaître.
assign laden; belasten met; opdracht geven; opdragen chargergarnir d’une charge.
assign toegeven; afstaan; wijken céder — Laisser, abandonner une chose à quelqu’un.
assign bestemmen; uittrekken destiner — Traductions à trier suivant le sens
assign achteruitlopen; terugdeinzen; teruggaan; achteruitgaan; terrein verliezen; teruglopen; verlopen; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven; toegeven; afstaan; wijken reculertirer ou pousser un objet en arrière.

Verwante vertalingen van assign