Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. date:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. dat:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor date (Engels) in het Nederlands

date:

date [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the date
    de datum; de dagtekening
    • datum [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dagtekening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. the date
    de dadel
    • dadel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. the date (appointment)
    de afspraak; de liaison; afgesproken ontmoeting
  4. the date (moment)
    het tijdstip
    • tijdstip [het ~] zelfstandig naamwoord
  5. the date (year)
    het jaartal
    • jaartal [het ~] zelfstandig naamwoord

to date werkwoord (dates, dated, dating)

  1. to date
    dateren; dagtekenen
    • dateren werkwoord (dateer, dateert, dateerde, dateerden, gedateerd)
    • dagtekenen werkwoord (dagteken, dagtekent, dagtekende, dagtekenden, gedagtekend)
  2. to date
    omgaan met; verkeren
    • omgaan met werkwoord
    • verkeren werkwoord (verkeer, verkeert, verkeerde, verkeerden, verkeerd)

Conjugations for date:

present
  1. date
  2. date
  3. dates
  4. date
  5. date
  6. date
simple past
  1. dated
  2. dated
  3. dated
  4. dated
  5. dated
  6. dated
present perfect
  1. have dated
  2. have dated
  3. has dated
  4. have dated
  5. have dated
  6. have dated
past continuous
  1. was dating
  2. were dating
  3. was dating
  4. were dating
  5. were dating
  6. were dating
future
  1. shall date
  2. will date
  3. will date
  4. shall date
  5. will date
  6. will date
continuous present
  1. am dating
  2. are dating
  3. is dating
  4. are dating
  5. are dating
  6. are dating
subjunctive
  1. be dated
  2. be dated
  3. be dated
  4. be dated
  5. be dated
  6. be dated
diverse
  1. date!
  2. let's date!
  3. dated
  4. dating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor date:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgesproken ontmoeting appointment; date
afspraak appointment; date agreement; appointment; approval; chord; come to terms; concurrence; consent; make a compromise; permission; settlement
dadel date
dagtekening date
datum date
jaartal date; year
liaison appointment; date affair; amorous adventure; association; bond; combination; connection; courtship; junction; liaison; link; linking; love affair; relation; relationship; romance; romanticism; union; wooing
tijdstip date; moment
- appointment; day of the month; engagement; escort; particular date
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dagtekenen date
dateren date date back to; go back; go back to; go down; return; revert to; stem from
omgaan met date
verkeren date be somewhere
- date stamp; go out; go steady; see
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- year

Verwante woorden van "date":

  • dating, datable, dates, dater

Synoniemen voor "date":


Verwante definities voor "date":

  1. sweet edible fruit of the date palm with a single long woody seed1
  2. a meeting arranged in advance1
    • she asked how to avoid kissing at the end of a date1
  3. a participant in a date1
    • his date never stopped talking1
  4. the present1
    • they are up to date1
    • we haven't heard from them to date1
  5. the specified day of the month1
    • what is the date today?1
  6. a particular day specified as the time something happens1
    • the date of the election is set by law1
  7. the particular day, month, or year (usually according to the Gregorian calendar) that an event occurred1
    • he tried to memorizes all the dates for his history class1
  8. a particular but unspecified point in time1
    • they hoped to get together at an early date1
  9. assign a date to; determine the (probable) date of1
    • Scientists often cannot date precisely archeological or prehistorical findings1
  10. provide with a dateline; mark with a date1
    • She wrote the letter on Monday but she dated it Saturday so as not to reveal that she procrastinated1
  11. stamp with a date1
    • The package is dated November 241
  12. go on a date with1
    • Tonight she is dating a former high school sweetheart1
  13. date regularly; have a steady relationship with1
    • He is dating his former wife again!1
  14. A SQL Server system data type that stores a date value from January 1, 1 A.D., through December 31, 99992

Wiktionary: date

date
verb
  1. to begin
  2. to take (someone) on a series of dates
  3. to determine the age of something
noun
  1. pre-arranged social meeting
  2. assigned end; conclusion
  3. obsolete: given or assigned length of life
  4. point in time
  5. point of time at which a transaction or event takes place
  6. that which specifies the time of writing, inscription etc.
  7. fruit of the date palm
date
noun
  1. een afspraak tussen verliefden om elkaar te ontmoeten
  2. een vrucht van de dadelpalm
  3. een tijdsaanduiding die bestaant uit een dag(nummer), een maand en een jaar
  4. een gelegenheid waarbij mensen uitgaan en vertier zoeken
verb
  1. meerdere dates, afspraakjes maken met iemand.
  2. de datum van ontstaan bepalen
  3. uit de mode raken

Cross Translation:
FromToVia
date dadel Dattel — süße Frucht der Dattelpalme (Phoenix dactylifera)
date jaartal; jaarcijfer Jahreszahl — die Zahl, die ein bestimmtes Jahr entsprechend der Zeitrechnung bezeichnet
date datum dateindication du temps où une lettre écrire, où un acte passer, etc.
date dagtekenen; dateren datermarquer la date de quelque chose.
date dadel dattefruit comestible du palmier-dattier (Phoenix dactylifera), oblong, de quatre à six centimètres de long, contenant un noyau allongé, marqué d’un sillon longitudinal.
date ontmoeting; afspraak; rendez-vous; colloquium; symposium rencontreTraductions à trier suivant le sens.
date afspraak rendez-vous — Réunion galante entre amoureux

Date:


Verwante definities voor "Date":

  1. An 8-byte, real data type used to store dates and times as a real number. Variables are stored as 64-bit numbers. The value to the left of the decimal represents a date, and the value to the right of the decimal represents a time. The Date data type can range from January 1, 1000 to December 31, 9999.2

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van date



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor date (Nederlands) in het Engels

dat:

dat bijvoeglijk naamwoord

  1. dat
    that
    • that bijvoeglijk naamwoord
  2. dat (dit; die; deze)
    this; that; these; those
    • this bijvoeglijk naamwoord
    • that bijvoeglijk naamwoord
    • these bijvoeglijk naamwoord
    • those bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor dat:

OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
that degene; die; diegene; opdat; zodat
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
that dat; deze; die; dit die; hetwelk; welk; welke
these dat; deze; die; dit deze; dit
this dat; deze; die; dit onderhavig; voorliggend
those dat; deze; die; dit

Verwante woorden van "dat":

  • date

Antoniemen van "dat":


Verwante definities voor "dat":

  1. geeft aan dat het wat verder bij de spreker vandaan is3
    • dit boek vind ik mooi, maar dat niet3
  2. waarmee je twee zinnen verbindt3
    • ik ben blij dat je morgen weer komt3
  3. waarmee je verwijst3
    • het hondje dat aan kwam lopen, moet hier weg3

Wiktionary: dat

dat
conjunction
  1. een voegwoord dat een lijdend-voorwerpszin inluidt
pronoun
  1. wijst iets aan dat zich in een afstand van de spreker bevindt
dat
en-con
  1. although
  2. connecting noun clause
en-det
  1. what is being indicated
en-pron
  1. which
  2. nonstandard relative pronoun
  3. (relative) who, whom, what

Cross Translation:
FromToVia
dat that que — Complémenteur

Computer vertaling door derden: