Engels

Uitgebreide vertaling voor cure (Engels) in het Nederlands

cure:

to cure werkwoord (cures, cured, curing)

  1. to cure (heal; restore to health)
    – provide a cure for, make healthy again 1
    genezen; cureren
    • genezen werkwoord (genees, geneest, genas, genazen, genezen)
    • cureren werkwoord (cureer, cureert, cureerde, cureerden, gecureerd)
  2. to cure (gut and cure)
    – prepare by drying, salting, or chemical processing in order to preserve 1
    vis kaken; uitsnijden; kaken
    • vis kaken werkwoord
    • uitsnijden werkwoord (snijd uit, snijdt uit, sneed uit, sneden uit, uitgesneden)
    • kaken werkwoord (kaak, kaakt, kaakte, kaakten, gekaakt)
  3. to cure (recover; get well; regain one's health)
    – provide a cure for, make healthy again 1
    genezen; gezond worden; beteren; helen
    • genezen werkwoord (genees, geneest, genas, genazen, genezen)
    • gezond worden werkwoord (word gezond, wordt gezond, werd gezond, werden gezond, gezond geworden)
    • beteren werkwoord (beter, betert, beterde, beterden, gebeterd)
    • helen werkwoord (heel, heelt, heelde, heelden, geheeld)
  4. to cure (preserve)
    – be or become preserved 1
    verduurzamen
    • verduurzamen werkwoord (verduurzaam, verduurzaamt, verduurzaamde, verduurzaamden, verduurzaamd)
  5. to cure (restore to health; make well)
    – provide a cure for, make healthy again 1
    gezond maken
    • gezond maken werkwoord (maak gezond, maakt gezond, maakte gezond, maakten gezond, gezond gemaakt)

Conjugations for cure:

present
  1. cure
  2. cure
  3. cures
  4. cure
  5. cure
  6. cure
simple past
  1. cured
  2. cured
  3. cured
  4. cured
  5. cured
  6. cured
present perfect
  1. have cured
  2. have cured
  3. has cured
  4. have cured
  5. have cured
  6. have cured
past continuous
  1. was curing
  2. were curing
  3. was curing
  4. were curing
  5. were curing
  6. were curing
future
  1. shall cure
  2. will cure
  3. will cure
  4. shall cure
  5. will cure
  6. will cure
continuous present
  1. am curing
  2. are curing
  3. is curing
  4. are curing
  5. are curing
  6. are curing
subjunctive
  1. be cured
  2. be cured
  3. be cured
  4. be cured
  5. be cured
  6. be cured
diverse
  1. cure!
  2. let's cure!
  3. cured
  4. curing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

cure [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the cure (method of treatment; therapy; remedy)
    – a medicine or therapy that cures disease or relieve pain 1
    de geneeswijze; geneeskundige methode

Vertaal Matrix voor cure:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geneeskundige methode cure; method of treatment; remedy; therapy
geneeswijze cure; method of treatment; remedy; therapy therapeutics
gezond worden getting well; healing; recovery; recuperation; return to health
- curative; remedy; therapeutic
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beteren cure; get well; recover; regain one's health better; better one's life; correct; get better; improve; make better; renew
cureren cure; heal; restore to health
genezen cure; get well; heal; recover; regain one's health; restore to health
gezond maken cure; make well; restore to health
gezond worden cure; get well; recover; regain one's health
helen cure; get well; recover; regain one's health get well again; sell and receive stolen goods
kaken cure; gut and cure
uitsnijden cure; gut and cure
verduurzamen cure; preserve
vis kaken cure; gut and cure
- bring around; heal
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
genezen cured

Verwante woorden van "cure":


Synoniemen voor "cure":


Verwante definities voor "cure":

  1. a medicine or therapy that cures disease or relieve pain1
  2. provide a cure for, make healthy again1
    • The treatment cured the boy's acne1
  3. prepare by drying, salting, or chemical processing in order to preserve1
    • cure meats1
    • cure pickles1
    • cure hay1
  4. be or become preserved1
    • the apricots cure in the sun1
  5. make (substances) hard and improve their usability1
    • cure resin1
    • cure cement1
    • cure soap1

Wiktionary: cure

cure
verb
  1. to restore to health
noun
  1. a method, device or medication that restores good health
cure
verb
  1. (overgankelijk) genezen
  2. (ergatief)gezond worden, herstellen van ziekte of verwonding

Cross Translation:
FromToVia
cure genezen assainirrendre sain.
cure kuur; pastorie; pastoorschap curesoin, souci. — En ce sens, il est surtout usité dans l’expression : n’avoir cure.
cure geestelijke; pastoor; pastor; zielszorger; zielverzorger; priester curéprêtre de l'église catholique romaine pourvoir d’une cure.
cure genezen; helen; behandelen; cureren guérirdélivrer d’un mal physique.
cure beter worden; genezen; helen; behandelen; cureren guérir — Se délivrer d’un mal physique.
cure behartigen; verzorgen; behandelen; cureren; verplegen; zorgen soigneravoir soin de quelqu’un ou de quelque chose.

Verwante vertalingen van cure