Engels
Uitgebreide vertaling voor thinness (Engels) in het Frans
thinness:
-
the thinness (rarity)
-
the thinness (hollowness; leanness)
-
the thinness (skinnyness; leanness; meagreness; meagerness)
-
the thinness (meagreness; sparsity; leanness; poorness; hollowness; skinniness; lankiness; meagerness)
Vertaal Matrix voor thinness:
Verwante woorden van "thinness":
Synoniemen voor "thinness":
Antoniemen van "thinness":
Verwante definities voor "thinness":
thinness vorm van thin:
-
thin (skinny; meagre; puny; meager)
-
thin (slender; delicate; small-boned; petite)
– of relatively small extent from one surface to the opposite or in cross section 1frêle; mince; fin; gracile; svelte; de taille fine; maigrichon; fragile; maigre; finement; tendre-
frêle bijvoeglijk naamwoord
-
mince bijvoeglijk naamwoord
-
fin bijvoeglijk naamwoord
-
gracile bijvoeglijk naamwoord
-
svelte bijvoeglijk naamwoord
-
de taille fine bijvoeglijk naamwoord
-
maigrichon bijvoeglijk naamwoord
-
fragile bijvoeglijk naamwoord
-
maigre bijvoeglijk naamwoord
-
finement bijvoeglijk naamwoord
-
tendre bijvoeglijk naamwoord
-
-
thin (poor; lean; shabby; flimsy; miserable)
pauvre; mince; maigre; sobre; chiche; parcimonieux; rare; pauvrement; sobrement-
pauvre bijvoeglijk naamwoord
-
mince bijvoeglijk naamwoord
-
maigre bijvoeglijk naamwoord
-
sobre bijvoeglijk naamwoord
-
chiche bijvoeglijk naamwoord
-
parcimonieux bijvoeglijk naamwoord
-
rare bijvoeglijk naamwoord
-
pauvrement bijvoeglijk naamwoord
-
sobrement bijvoeglijk naamwoord
-
-
to thin (make less numerous; decimate; thin out)
décimer; épuiser-
décimer werkwoord (décime, décimes, décimons, décimez, déciment, décimais, décimait, décimions, décimiez, décimaient, décimai, décimas, décima, décimâmes, décimâtes, décimèrent, décimerai, décimeras, décimera, décimerons, décimerez, décimeront)
-
épuiser werkwoord (épuise, épuises, épuisons, épuisez, épuisent, épuisais, épuisait, épuisions, épuisiez, épuisaient, épuisai, épuisas, épuisa, épuisâmes, épuisâtes, épuisèrent, épuiserai, épuiseras, épuisera, épuiserons, épuiserez, épuiseront)
-
Conjugations for thin:
present
- thin
- thin
- thins
- thin
- thin
- thin
simple past
- thinned
- thinned
- thinned
- thinned
- thinned
- thinned
present perfect
- have thinned
- have thinned
- has thinned
- have thinned
- have thinned
- have thinned
past continuous
- was thinning
- were thinning
- was thinning
- were thinning
- were thinning
- were thinning
future
- shall thin
- will thin
- will thin
- shall thin
- will thin
- will thin
continuous present
- am thinning
- are thinning
- is thinning
- are thinning
- are thinning
- are thinning
subjunctive
- be thinned
- be thinned
- be thinned
- be thinned
- be thinned
- be thinned
diverse
- thin!
- let's thin!
- thinned
- thinning
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor thin:
Verwante woorden van "thin":
Synoniemen voor "thin":
Antoniemen van "thin":
Verwante definities voor "thin":
Wiktionary: thin
thin
Cross Translation:
adjective
thin
adjective
-
Mince
-
délié, menu, mince ou étroit.
-
long et menu.
-
Qui ne suffire pas.
- insuffisant → insufficient; in short supply; scant; scanty; scarce; few; poor; thin; sparse
-
Qui a un manque de chair
-
Qui a peu d’épaisseur.
-
Qui est en petit nombre, qui se trouve difficilement.
-
Qui est très délié, mince, étroit, de peu de consistance, très fin.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• thin | → maigre | ↔ mager — zeer dun met weinig vet |