Spouse in het Frans vertaald uit het Engels

Remove Ads

Overzicht

Engels naar Frans: Meer gegevens...

spouse:
- époux; partenaire; mari; compagnon; conjoint; épouse; femme; compagne; homme; compagne de vie
Wiktionary:
- spouse → époux, épouse, conjoint, femme, mari
- spouse → mari, époux, femme, épouse

Engels

Uitgebreide vertaling voor spouse (Engels) in het Frans

spouse:

spouse [the ~] zelfstandig naamwoord

the spouse (husband; partner; life companion; companion)
l'époux; le partenaire; le mari; le compagnon; le conjoint
- époux [le ~] zelfstandig naamwoord
- partenaire [le ~] zelfstandig naamwoord
- mari [le ~] zelfstandig naamwoord
- compagnon [le ~] zelfstandig naamwoord
- conjoint [le ~] zelfstandig naamwoord
the spouse (wife; husband; life companion)
l'épouse; la femme; la partenaire
- épouse [la ~] zelfstandig naamwoord
- femme [la ~] zelfstandig naamwoord
- partenaire [la ~] zelfstandig naamwoord
the spouse (wife; mistress; husband; partner; life companion)
la femme; l'épouse; la compagne; la partenaire
- femme [la ~] zelfstandig naamwoord
- épouse [la ~] zelfstandig naamwoord
- compagne [la ~] zelfstandig naamwoord
- partenaire [la ~] zelfstandig naamwoord
the spouse (life companion; consort; life partner)
l'époux; l'épouse; le compagnon; le conjoint; l'homme; le mari
- époux [le ~] zelfstandig naamwoord
- épouse [la ~] zelfstandig naamwoord
- compagnon [le ~] zelfstandig naamwoord
- conjoint [le ~] zelfstandig naamwoord
- homme [le ~] zelfstandig naamwoord
- mari [le ~] zelfstandig naamwoord
the spouse (life companion; wife)
l'épouse; la femme; la compagne de vie
- épouse [la ~] zelfstandig naamwoord
- femme [la ~] zelfstandig naamwoord
- compagne de vie [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor spouse:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
compagne	husband; life companion; mistress; partner; spouse; wife	buddy; business associate; chum; companion; comrade; consort; fellow; female partner; friend; husband; mate; pal; partner; wife
compagne de vie	life companion; spouse; wife
compagnon	companion; consort; husband; life companion; life partner; partner; spouse	buddy; business associate; chum; companion; comrade; fellow; friend; kindred spirit; mate; member of the firm; pal; partner; person of the same mind; sympathiser; sympathizer
conjoint	companion; consort; husband; life companion; life partner; partner; spouse
femme	husband; life companion; mistress; partner; spouse; wife	consort; female; housewife; husband; wife; woman
homme	consort; life companion; life partner; spouse	bloke; butler; chamber servant; chap; cove; fellow; footman; gent; guy; human; human being; individual; lackey; lad; male; man; mister; pallbearer; person; servant; type; valet
mari	companion; consort; husband; life companion; life partner; partner; spouse
partenaire	companion; husband; life companion; mistress; partner; spouse; wife	brother-in-arms; chum; companion; comrade; consort; fellow; female partner; friend; husband; mate; member of the firm; pal; partner; supporter; wife
épouse	consort; husband; life companion; life partner; mistress; partner; spouse; wife	better half; consort; husband; wife
époux	companion; consort; husband; life companion; life partner; partner; spouse	better half; consort; husband
-	better half; married person; mate; partner
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
partenaire		partner
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	consort
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
conjoint		altogether; combined; in all; jointly; shared; together; with each other; with one another

Verwante woorden van "spouse":

spouses

Synoniemen voor "spouse":

partner; married person; mate; better half; relative; relation; domestic partner; significant other; spousal equivalent; spouse equivalent

Verwante definities voor "spouse":

a person's partner in marriage¹

Wiktionary: spouse

spouse

noun

husband or wife
- spouse → époux; épouse

spouse

noun

juri|fr personne joindre à une autre par le mariage.
- conjoint → spouse
Épouse.
- femme → spouse; wife
époux, celui qui unir à une autre personne par le lien conjugal.
- mari → husband; mate; spouse
femme, dans le mariage.
- épouse → spouse; wife
conjoint ; mari.
- époux → spouse

Cross Translation:

From	To	Via
• spouse	→ mari; époux	↔ Ehegatte — männlicher Partner in einer Ehe
• spouse	→ femme; épouse	↔ Frau — verheiraten Frau, Ehefrau
• spouse	→ mari; époux	↔ Gatte — Der männliche Partner einer Ehe
• spouse	→ époux; mari	↔ Gemahl — Ehemann, Gatte
• spouse	→ épouse	↔ Gemahlin — Ehefrau
• spouse	→ mari	↔ Mann — Verkürzung von Ehemann
• spouse	→ épouse; époux	↔ gade — echtgenoot, echtgenote

Computer vertaling door derden:

Remove Ads

Vertaal spouse van Engels naar Frans

Uitgebreide vertaling voor spouse (Engels) in het Frans

spouse:

spouse [the ~] zelfstandig naamwoord

the spouse (husband; partner; life companion; companion)

the spouse (wife; husband; life companion)

the spouse (wife; mistress; husband; partner; life companion)

the spouse (life companion; consort; life partner)

the spouse (life companion; wife)

Vertaal Matrix voor spouse:

Verwante woorden van "spouse":

Synoniemen voor "spouse":

Verwante definities voor "spouse":

Wiktionary: spouse