Overzicht
Engels naar Frans: Meer gegevens...
- meaning:
-
mean:
- vouloir dire; entendre; viser à; avoir en vue; signifier; viser; aspirer; se proposer; ambitionner; poursuivre
- vilain; méchant; rusé; malin; hypocrite; sournoisement; perfide; bas; miteux; futé; minable; traître; vil; roué; bassement; perfidement; sournois; fieffé; vilainement; à la dérobée; traîtreusement; à l'insu des autres; mauvais; mal; malfaisant; ignoble; basse; méprisable; ordinaire; peu élevé; ignoblement; quotidien; odieux; vachement; généralement admis; courant; infect; ordinairement; déshonorant; habituel; normal; infâme; usuel; honteusement; d'usage; sans scrupules; odieusement; méprisant; dédaigneusement; abject; indignement; indigne; dédaigneux; avec mépris; sur un ton méprisant; d'un ton méprisant; d'un air méprisant; furtif; en secret; en cachette; secret; clandestin; dissimulé; clandestinement; furtivement; secrètement; faux; fictif; faussement; feint; vulgaire; inventé; rudement; supposé; vulgairement; fourbe; félon; en traître
-
Wiktionary:
- meaning → signification, sens, acception
- meaning → c’est-à-dire, sens, signification
- mean → moyen, moyenne, intermédiaire, milieu
- mean → moyen, inférieure, inférieur, cruel, méchant, avare, avaricieux, laid, lâche, vache, vilain
- mean → vouloir dire, signifier, avoir l'intention, revenir à dire, viser
- mean → moyenne, valeur moyenne, signifier, moyen, méchant, ordinaire, bas, vile, vouloir dire, dégueulasse, minable, avare, pingre, mesquin, mesquine, avoir en vue
Engels
Uitgebreide vertaling voor meaning (Engels) in het Frans
meaning:
-
the meaning (intent; tendency; purport; sense; tenor; stature)
-
the meaning (substance; purpose; intention; composition)
-
the meaning
-
the meaning (use; purpose; intention; drift)
-
the meaning (significance; importance; weight)
-
the meaning (expression; phrase; statement; saying; turn of phrase; term)
-
the meaning (purport; tendency; inclination; tenor; trend; signification; sense)
-
meaning (so to speak; so to say)
entendu comme; pour ainsi dire; pour-
entendu comme bijvoeglijk naamwoord
-
pour ainsi dire bijvoeglijk naamwoord
-
pour bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor meaning:
Verwante woorden van "meaning":
Synoniemen voor "meaning":
Verwante definities voor "meaning":
Wiktionary: meaning
meaning
Cross Translation:
noun
meaning
-
-
- meaning → signification
-
definition or connotation of a word
- meaning → sens
-
symbolic value of something
- meaning → sens; signification
noun
-
sens particulier dans lequel un mot est utilisé.
-
Signification
-
Ce que signifie une chose ; sens attacher à une chose.
-
-
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• meaning | → sens | ↔ Bedeutung — Sinn einer Information, Handlung oder Sache |
• meaning | → signification | ↔ betekenis — wat iets betekent, waar iets voor staat |
• meaning | → sens | ↔ bedoeling — de zin of strekking |
• meaning | → signification | ↔ woordbetekenis — de semantische inhoud van een woord |
meaning vorm van mean:
-
to mean (aim at)
vouloir dire; entendre; viser à; avoir en vue-
vouloir dire werkwoord
-
entendre werkwoord (entends, entend, entendons, entendez, entendent, entendais, entendait, entendions, entendiez, entendaient, entendis, entendit, entendîmes, entendîtes, entendirent, entendrai, entendras, entendra, entendrons, entendrez, entendront)
-
viser à werkwoord
-
avoir en vue werkwoord
-
-
to mean (coming down)
signifier; vouloir dire-
signifier werkwoord (signifie, signifies, signifions, signifiez, signifient, signifiais, signifiait, signifiions, signifiiez, signifiaient, signifiai, signifias, signifia, signifiâmes, signifiâtes, signifièrent, signifierai, signifieras, signifiera, signifierons, signifierez, signifieront)
-
vouloir dire werkwoord
-
-
to mean (aim at; strive; make for)
viser; aspirer; se proposer; avoir en vue; ambitionner; poursuivre-
viser werkwoord (vise, vises, visons, visez, visent, visais, visait, visions, visiez, visaient, visai, visas, visa, visâmes, visâtes, visèrent, viserai, viseras, visera, viserons, viserez, viseront)
-
aspirer werkwoord (aspire, aspires, aspirons, aspirez, aspirent, aspirais, aspirait, aspirions, aspiriez, aspiraient, aspirai, aspiras, aspira, aspirâmes, aspirâtes, aspirèrent, aspirerai, aspireras, aspirera, aspirerons, aspirerez, aspireront)
-
se proposer werkwoord
-
avoir en vue werkwoord
-
ambitionner werkwoord (ambitionne, ambitionnes, ambitionnons, ambitionnez, ambitionnent, ambitionnais, ambitionnait, ambitionnions, ambitionniez, ambitionnaient, ambitionnai, ambitionnas, ambitionna, ambitionnâmes, ambitionnâtes, ambitionnèrent, ambitionnerai, ambitionneras, ambitionnera, ambitionnerons, ambitionnerez, ambitionneront)
-
poursuivre werkwoord (poursuis, poursuit, poursuivons, poursuivez, poursuivent, poursuivais, poursuivait, poursuivions, poursuiviez, poursuivaient, poursuivis, poursuivit, poursuivîmes, poursuivîtes, poursuivirent, poursuivrai, poursuivras, poursuivra, poursuivrons, poursuivrez, poursuivront)
-
-
to mean (signify)
signifier-
signifier werkwoord (signifie, signifies, signifions, signifiez, signifient, signifiais, signifiait, signifiions, signifiiez, signifiaient, signifiai, signifias, signifia, signifiâmes, signifiâtes, signifièrent, signifierai, signifieras, signifiera, signifierons, signifierez, signifieront)
-
Conjugations for mean:
present
- mean
- mean
- means
- mean
- mean
- mean
simple past
- meant
- meant
- meant
- meant
- meant
- meant
present perfect
- have meant
- have meant
- has meant
- have meant
- have meant
- have meant
past continuous
- was meaning
- were meaning
- was meaning
- were meaning
- were meaning
- were meaning
future
- shall mean
- will mean
- will mean
- shall mean
- will mean
- will mean
continuous present
- am meaning
- are meaning
- is meaning
- are meaning
- are meaning
- are meaning
subjunctive
- be meant
- be meant
- be meant
- be meant
- be meant
- be meant
diverse
- mean!
- let's mean!
- meant
- meaning
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
mean (cunning; vicious; nasty; shrewd; sly; underhand; vile; slippery; false; sharp; low)
vilain; méchant; rusé; malin; hypocrite; sournoisement; perfide; bas; miteux; futé; minable; traître; vil; roué; bassement; perfidement; sournois; fieffé; vilainement; à la dérobée; traîtreusement; à l'insu des autres-
vilain bijvoeglijk naamwoord
-
méchant bijvoeglijk naamwoord
-
rusé bijvoeglijk naamwoord
-
malin bijvoeglijk naamwoord
-
hypocrite bijvoeglijk naamwoord
-
sournoisement bijvoeglijk naamwoord
-
perfide bijvoeglijk naamwoord
-
bas bijvoeglijk naamwoord
-
miteux bijvoeglijk naamwoord
-
futé bijvoeglijk naamwoord
-
minable bijvoeglijk naamwoord
-
traître bijvoeglijk naamwoord
-
vil bijvoeglijk naamwoord
-
roué bijvoeglijk naamwoord
-
bassement bijvoeglijk naamwoord
-
perfidement bijvoeglijk naamwoord
-
sournois bijvoeglijk naamwoord
-
fieffé bijvoeglijk naamwoord
-
vilainement bijvoeglijk naamwoord
-
à la dérobée bijvoeglijk naamwoord
-
traîtreusement bijvoeglijk naamwoord
-
à l'insu des autres bijvoeglijk naamwoord
-
-
mean (bad)
-
mean (vile; pedestrian)
basse; bas; méchant; mauvais; méprisable; ordinaire; peu élevé; ignoblement; quotidien; odieux; ignoble; bassement; vachement; généralement admis; courant; vil; infect; ordinairement; déshonorant; habituel; normal; infâme; usuel; honteusement; d'usage; sans scrupules; odieusement-
basse bijvoeglijk naamwoord
-
bas bijvoeglijk naamwoord
-
méchant bijvoeglijk naamwoord
-
mauvais bijvoeglijk naamwoord
-
méprisable bijvoeglijk naamwoord
-
ordinaire bijvoeglijk naamwoord
-
peu élevé bijvoeglijk naamwoord
-
ignoblement bijvoeglijk naamwoord
-
quotidien bijvoeglijk naamwoord
-
odieux bijvoeglijk naamwoord
-
ignoble bijvoeglijk naamwoord
-
bassement bijvoeglijk naamwoord
-
vachement bijvoeglijk naamwoord
-
généralement admis bijvoeglijk naamwoord
-
courant bijvoeglijk naamwoord
-
vil bijvoeglijk naamwoord
-
infect bijvoeglijk naamwoord
-
ordinairement bijvoeglijk naamwoord
-
déshonorant bijvoeglijk naamwoord
-
habituel bijvoeglijk naamwoord
-
normal bijvoeglijk naamwoord
-
infâme bijvoeglijk naamwoord
-
usuel bijvoeglijk naamwoord
-
honteusement bijvoeglijk naamwoord
-
d'usage bijvoeglijk naamwoord
-
sans scrupules bijvoeglijk naamwoord
-
odieusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
mean (despicable; scornful; niggardly; false; stingy)
méprisant; dédaigneusement; méprisable; abject; indignement; indigne; dédaigneux; avec mépris; sur un ton méprisant; d'un ton méprisant; d'un air méprisant-
méprisant bijvoeglijk naamwoord
-
dédaigneusement bijvoeglijk naamwoord
-
méprisable bijvoeglijk naamwoord
-
abject bijvoeglijk naamwoord
-
indignement bijvoeglijk naamwoord
-
indigne bijvoeglijk naamwoord
-
dédaigneux bijvoeglijk naamwoord
-
avec mépris bijvoeglijk naamwoord
-
sur un ton méprisant bijvoeglijk naamwoord
-
d'un ton méprisant bijvoeglijk naamwoord
-
d'un air méprisant bijvoeglijk naamwoord
-
-
mean (sordid; sheet)
-
mean (underhand; sneaky; malicious; secretly; sneakily; nasty; on the sly; secretive; covert; behind someone's back)
furtif; en secret; sournois; en cachette; secret; clandestin; dissimulé; clandestinement; furtivement; sournoisement; secrètement-
furtif bijvoeglijk naamwoord
-
en secret bijvoeglijk naamwoord
-
sournois bijvoeglijk naamwoord
-
en cachette bijvoeglijk naamwoord
-
secret bijvoeglijk naamwoord
-
clandestin bijvoeglijk naamwoord
-
dissimulé bijvoeglijk naamwoord
-
clandestinement bijvoeglijk naamwoord
-
furtivement bijvoeglijk naamwoord
-
sournoisement bijvoeglijk naamwoord
-
secrètement bijvoeglijk naamwoord
-
-
mean (false; fictitious; faked; feigned; sham; stingy; not genuine; bogus)
faux; perfide; fictif; faussement; vil; bas; méchant; feint; vulgaire; inventé; méprisable; rudement; supposé; perfidement; vulgairement; basse; ordinaire; vachement; ignoble; abject; ordinairement; bassement; ignoblement-
faux bijvoeglijk naamwoord
-
perfide bijvoeglijk naamwoord
-
fictif bijvoeglijk naamwoord
-
faussement bijvoeglijk naamwoord
-
vil bijvoeglijk naamwoord
-
bas bijvoeglijk naamwoord
-
méchant bijvoeglijk naamwoord
-
feint bijvoeglijk naamwoord
-
vulgaire bijvoeglijk naamwoord
-
inventé bijvoeglijk naamwoord
-
méprisable bijvoeglijk naamwoord
-
rudement bijvoeglijk naamwoord
-
supposé bijvoeglijk naamwoord
-
perfidement bijvoeglijk naamwoord
-
vulgairement bijvoeglijk naamwoord
-
basse bijvoeglijk naamwoord
-
ordinaire bijvoeglijk naamwoord
-
vachement bijvoeglijk naamwoord
-
ignoble bijvoeglijk naamwoord
-
abject bijvoeglijk naamwoord
-
ordinairement bijvoeglijk naamwoord
-
bassement bijvoeglijk naamwoord
-
ignoblement bijvoeglijk naamwoord
-
-
mean (villainous; base; nasty)
-
mean (behind one's back; vicious; vile; scurvy; nasty; low; jarring; foul; ribald; bad; offensive; indecent; falsely; secretly)
hypocrite; sournois; roué; faux; en cachette; perfidement; clandestin; traître; rusé; minable; dissimulé; clandestinement; perfide; fourbe; félon; sournoisement; en traître; en secret; à la dérobée; traîtreusement; à l'insu des autres-
hypocrite bijvoeglijk naamwoord
-
sournois bijvoeglijk naamwoord
-
roué bijvoeglijk naamwoord
-
faux bijvoeglijk naamwoord
-
en cachette bijvoeglijk naamwoord
-
perfidement bijvoeglijk naamwoord
-
clandestin bijvoeglijk naamwoord
-
traître bijvoeglijk naamwoord
-
rusé bijvoeglijk naamwoord
-
minable bijvoeglijk naamwoord
-
dissimulé bijvoeglijk naamwoord
-
clandestinement bijvoeglijk naamwoord
-
perfide bijvoeglijk naamwoord
-
fourbe bijvoeglijk naamwoord
-
félon bijvoeglijk naamwoord
-
sournoisement bijvoeglijk naamwoord
-
en traître bijvoeglijk naamwoord
-
en secret bijvoeglijk naamwoord
-
à la dérobée bijvoeglijk naamwoord
-
traîtreusement bijvoeglijk naamwoord
-
à l'insu des autres bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor mean:
Verwante woorden van "mean":
Synoniemen voor "mean":
Verwante definities voor "mean":
Wiktionary: mean
mean
Cross Translation:
noun
adjective
mean
-
having the mean as its value
- mean → moyen
-
low in quality; inferior
- mean → inférieure; inférieur
-
causing or intending to cause intentional harm
-
to signify
- mean → vouloir dire; signifier
-
to convey, indicate
- mean → signifier; vouloir dire
-
to intend; plan on doing
- mean → avoir l'intention
adjective
-
Qui a un désir excessif d’accumuler.
- avare → miserly; avaricious; greedy; stingy; meagre; meager; mean; parsimonious
-
Qui est d’une avarice mesquine.
-
Qui a quelque défaut qui se remarque dans les proportions
-
Méprisable
-
Qui se situe entre deux extrémités.
-
mauvais, antonyme : lien|bon|fr.
-
méchant, perfide et sans pitié.
-
Qui déplaire à la vue.
-
(term, par substantivation) Ce qui est entre deux.
-
Endroit qui, dans un lieu ou un objet, est également distant de la périphérie ou des extrémités (Sens général)
-
grandeur tenir le milieu entre plusieurs autres que l’on rapprocher.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• mean | → moyenne | ↔ Durchschnitt — Mathematik: Summe der Eigenschaften verschiedener Dinge, geteilt durch deren Anzahl |
• mean | → moyenne | ↔ Durchschnitt — ungefährer Erfahrungswert; Objekt oder Wesen mit „normalen“ Eigenschaften seiner Klasse |
• mean | → valeur moyenne | ↔ Mittelwert — Mathematik: Zahlenwert, der in der Mitte zwischen Minimum und Maximum einer Zahlenreihe liegt |
• mean | → signifier | ↔ bedeuten — unpersönlich: etwas heißen, etwas bezeichnen |
• mean | → moyen | ↔ durchschnittlich — dem Durchschnitt entsprechend, diesen repräsentierend, in der Art und Weise des Durchschnitts |
• mean | → méchant | ↔ garstig — adjektivischer Gebrauch: sehr unfreundlich |
• mean | → ordinaire | ↔ gemein — abwertend: vulgär u. Ä. |
• mean | → bas; vile | ↔ gemein — zugespitzt (besonders in der Kindersprache): fies, schofel |
• mean | → vouloir dire; signifier | ↔ heißen — einen bestimmten Sinn haben |
• mean | → dégueulasse; minable | ↔ schofel — umgangssprachlich abwertend: in empörender, verachtenswürdiger oder ähnlicher Art und Weise böse, minderwertig, niederträchtig, schäbig |
• mean | → avare; pingre; mesquin; mesquine | ↔ schofel — umgangssprachlich abwertend:in beschämender Weise kleinlich, geizig |
• mean | → dégueulasse; minable | ↔ schofelig — umgangssprachlich abwertend: in empörender, verachtenswürdiger oder ähnlicher Art und Weise böse, minderwertig, niederträchtig, schäbig |
• mean | → avare; pingre; mesquin; mesquine | ↔ schofelig — umgangssprachlich abwertend: in beschämender Weise kleinlich, geizig |
• mean | → moyenne | ↔ gemiddelde — de som van een aantal getallen gedeeld door het aantal ervan |
• mean | → moyen | ↔ gemiddeld — tot de middenmoot behorend |
• mean | → signifier | ↔ betekenen — ergens voor staan |
• mean | → avoir en vue | ↔ bedoelen — iets met een bepaald oogmerk doen |
• mean | → vouloir dire | ↔ bedoelen — met een woord of toespeling iets of iemand aanduiden of proberen aan te duiden |
Computer vertaling door derden: