Overzicht
Engels naar Frans: Meer gegevens...
- goods:
-
good:
- article; objet; chose; truc; camelote; produit; marchandise
- chouette; amusant; agréable; drôle; sympa; aimable; de façon sympathique; marrant; charmant; agréablement; aimablement; engageant; divertissant; de manière amusante; capable; bon; qualifié; compétent; apte; habile; professionnel; spécialisé; expert; sage; vertueux; honnête; bien; avec honnêteté; intègre; exemplaire; sagement; en règle; parfait; d'accord; intelligent
- Wiktionary:
Engels
Uitgebreide vertaling voor goods (Engels) in het Frans
goods:
-
the goods (merchandise; wares; commodities)
-
the goods (things; items; stuff; articles)
-
the goods (articles; ware; merchandise; wares; stuff; produce)
Vertaal Matrix voor goods:
Verwante woorden van "goods":
Wiktionary: goods
goods
Cross Translation:
noun
-
that which is produced, traded, bought or sold
- goods → biens
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• goods | → marchandise | ↔ Ware — durch Handel oder Tausch erwerbbares Gut |
goods vorm van good:
-
good (pleasant; nice; lovely; easy going)
chouette; amusant; agréable; drôle; sympa; aimable; de façon sympathique; marrant; charmant; agréablement; aimablement; engageant; divertissant; de manière amusante-
chouette bijvoeglijk naamwoord
-
amusant bijvoeglijk naamwoord
-
agréable bijvoeglijk naamwoord
-
drôle bijvoeglijk naamwoord
-
sympa bijvoeglijk naamwoord
-
aimable bijvoeglijk naamwoord
-
de façon sympathique bijvoeglijk naamwoord
-
marrant bijvoeglijk naamwoord
-
charmant bijvoeglijk naamwoord
-
agréablement bijvoeglijk naamwoord
-
aimablement bijvoeglijk naamwoord
-
engageant bijvoeglijk naamwoord
-
divertissant bijvoeglijk naamwoord
-
de manière amusante bijvoeglijk naamwoord
-
-
good (capable; qualified; competent; proficient; considerate; efficient; able; skilled; fit)
capable; bon; qualifié; compétent; apte; habile; professionnel; spécialisé; expert-
capable bijvoeglijk naamwoord
-
bon bijvoeglijk naamwoord
-
qualifié bijvoeglijk naamwoord
-
compétent bijvoeglijk naamwoord
-
apte bijvoeglijk naamwoord
-
habile bijvoeglijk naamwoord
-
professionnel bijvoeglijk naamwoord
-
spécialisé bijvoeglijk naamwoord
-
expert bijvoeglijk naamwoord
-
-
good (well-behaved; honest)
sage; vertueux; honnête; bien; avec honnêteté; intègre; exemplaire; sagement-
sage bijvoeglijk naamwoord
-
vertueux bijvoeglijk naamwoord
-
honnête bijvoeglijk naamwoord
-
bien bijvoeglijk naamwoord
-
avec honnêteté bijvoeglijk naamwoord
-
intègre bijvoeglijk naamwoord
-
exemplaire bijvoeglijk naamwoord
-
sagement bijvoeglijk naamwoord
-
-
good (agree; correct; fine; right)
-
good (competent; capable; efficient; able)
professionnel; compétent; intelligent; qualifié; expert; spécialisé-
professionnel bijvoeglijk naamwoord
-
compétent bijvoeglijk naamwoord
-
intelligent bijvoeglijk naamwoord
-
qualifié bijvoeglijk naamwoord
-
expert bijvoeglijk naamwoord
-
spécialisé bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor good:
Verwante woorden van "good":
Synoniemen voor "good":
Antoniemen van "good":
Verwante definities voor "good":
Wiktionary: good
good
Cross Translation:
noun
adjective
good
-
beneficial; worthwhile
- good → bon
-
-
- good → bon
-
favourable
- good → bon
-
of people, competent or talented
- good → bon
-
pleasant; enjoyable
- good → bon
-
healthful
- good → bon
-
of food, having a particularly pleasant taste
- good → bon
-
useful for a particular purpose (it’s a good watch)
- good → bon
-
acting in the interest of good; ethical good intentions
adjective
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• good | → bien | ↔ goed — iets concreets of abstracts dat men in bezit kan hebben |
• good | → bonne; bon | ↔ goed — kwaliteit bezittend |
• good | → bien | ↔ Gut — ökonomisch: etwas von Wert, auch als Mittel der Bedürfnisbefriedigung |
• good | → bonne; action; agréable; à; Dieu | ↔ Mitzwa — jüdische Religion: gute, auf Gottes Wohlgefallen gerichtete Tat |
• good | → brave; gentil | ↔ brav — lieb, gut, gehorsam (z.B. Ehemann, Kind, Hund) |
• good | → gentil | ↔ brav — ehrlich, rechtschaffen, verlässlich, aufrichtig |
• good | → fin; délicat | ↔ fein — physisch: dünn, zart, feinkörnig |
• good | → bien; habillé; habillée | ↔ toff — umgangssprachlich: gut (gekleidet) |
• good | → de; en; bonne; santé; forme; être; accort | ↔ zwäg — schweizerisch: bei (guter) Gesundheit; in guter körperlicher Verfassung |