Overzicht
Engels naar Frans: Meer gegevens...
- faintness:
-
faint:
- s'évanouir; tomber dans les pommes; se trouver mal
- vague; flou; vaguement; voilé; vaporeux; vaporeusement; mou; puéril; insipide; indistinct; pas clair; pâle; fané; blafard; flétri; décoloré; terne; blême; livide; blémi; fade; sans sel; faible; maladivement; lâche; fragile; faiblement; maladif; frêle; pâlot; pâlotte; fragilement; bas; assourdi; à mi-voix; confus; estompé; tamisé; diffus; crépusculaire; relâché; maladroitement; sans force; étouffé
- évanouissement; défaillance; torpeur; anesthésie; griserie; étourdissement
-
Wiktionary:
- faint → se pâmer, s'évanouir, s’évanouir
- faint → évanoui, évanouissement, défaillance, faible, syncope
- faint → faible, timoré, craintif
- faint → syncope, s'évarouir, évanouir
Engels
Uitgebreide vertaling voor faintness (Engels) in het Frans
faintness:
-
the faintness (vague feeling; dimness)
Vertaal Matrix voor faintness:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sentiment indéfini | dimness; faintness; vague feeling | |
- | dimness; faintheartedness | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | feebleness; lassitude |
Verwante woorden van "faintness":
Synoniemen voor "faintness":
Antoniemen van "faintness":
Verwante definities voor "faintness":
faintness vorm van faint:
-
to faint (conk out; have a fainting fit; swoon)
s'évanouir-
s'évanouir werkwoord
-
-
to faint (swoon)
Conjugations for faint:
present
- faint
- faint
- faints
- faint
- faint
- faint
simple past
- fainted
- fainted
- fainted
- fainted
- fainted
- fainted
present perfect
- have fainted
- have fainted
- has fainted
- have fainted
- have fainted
- have fainted
past continuous
- was fainting
- were fainting
- was fainting
- were fainting
- were fainting
- were fainting
future
- shall faint
- will faint
- will faint
- shall faint
- will faint
- will faint
continuous present
- am fainting
- are fainting
- is fainting
- are fainting
- are fainting
- are fainting
subjunctive
- be fainted
- be fainted
- be fainted
- be fainted
- be fainted
- be fainted
diverse
- faint!
- let's faint!
- fainted
- fainting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
faint (misty; vague; unclear; undefinable; blurred; hazy; dim)
-
faint
-
faint (vague)
indistinct; pas clair; vague; flou-
indistinct bijvoeglijk naamwoord
-
pas clair bijvoeglijk naamwoord
-
vague bijvoeglijk naamwoord
-
flou bijvoeglijk naamwoord
-
-
faint (faded; pale; sallow; bland; washed out; dim; lurid)
pâle; fané; vaguement; blafard; flétri; décoloré; vague; terne; blême; livide; blémi-
pâle bijvoeglijk naamwoord
-
fané bijvoeglijk naamwoord
-
vaguement bijvoeglijk naamwoord
-
blafard bijvoeglijk naamwoord
-
flétri bijvoeglijk naamwoord
-
décoloré bijvoeglijk naamwoord
-
vague bijvoeglijk naamwoord
-
terne bijvoeglijk naamwoord
-
blême bijvoeglijk naamwoord
-
livide bijvoeglijk naamwoord
-
blémi bijvoeglijk naamwoord
-
-
faint (saltless; cowardly; bland; craven; abject; dim; cringing)
-
faint (weak; feeble; frail; pale; sick; wan)
faible; maladivement; lâche; fragile; faiblement; insipide; fade; maladif; frêle; pâlot; pâlotte; fragilement-
faible bijvoeglijk naamwoord
-
maladivement bijvoeglijk naamwoord
-
lâche bijvoeglijk naamwoord
-
fragile bijvoeglijk naamwoord
-
faiblement bijvoeglijk naamwoord
-
insipide bijvoeglijk naamwoord
-
fade bijvoeglijk naamwoord
-
maladif bijvoeglijk naamwoord
-
frêle bijvoeglijk naamwoord
-
pâlot bijvoeglijk naamwoord
-
pâlotte bijvoeglijk naamwoord
-
fragilement bijvoeglijk naamwoord
-
-
faint (subdued; muffled; hushed; in an undertone)
-
faint (dim; shadowy)
tamisé; diffus; crépusculaire; faible; voilé-
tamisé bijvoeglijk naamwoord
-
diffus bijvoeglijk naamwoord
-
crépusculaire bijvoeglijk naamwoord
-
faible bijvoeglijk naamwoord
-
voilé bijvoeglijk naamwoord
-
-
faint (weak; slackly; abstemious; feeble; frail; poor; bad)
faible; lâche; faiblement; maladif; relâché; maladroitement; sans force; maladivement-
faible bijvoeglijk naamwoord
-
lâche bijvoeglijk naamwoord
-
faiblement bijvoeglijk naamwoord
-
maladif bijvoeglijk naamwoord
-
relâché bijvoeglijk naamwoord
-
maladroitement bijvoeglijk naamwoord
-
sans force bijvoeglijk naamwoord
-
maladivement bijvoeglijk naamwoord
-
-
faint (subdued)
-
the faint (swoon; fainting-fit)
Vertaal Matrix voor faint:
Verwante woorden van "faint":
Synoniemen voor "faint":
Verwante definities voor "faint":
Wiktionary: faint
faint
Cross Translation:
verb
faint
-
to lose consciousness
- faint → se pâmer; s'évanouir
-
the state of one who has fainted
- faint → évanoui
-
the act of fainting
- faint → évanouissement
noun
-
perte momentanée des forces physiques accompagner souvent d’une perte de connaissance.
-
personne qui manquer de puissance, de ressources.
-
Perte de connaissance
-
Perdre connaissance
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• faint | → syncope | ↔ Ohnmacht — vorübergehende Bewusstlosigkeit |
• faint | → s'évarouir | ↔ flauwvallen — door hitte of gebrek aan frisse licht het bewustzijn verliezen |
• faint | → évanouir | ↔ bezwijmen — het bewustzijn verliezen |