Connected in het Frans vertaald uit het Engels

Remove Ads

Overzicht

Engels naar Frans: Meer gegevens...

connected:
- connecté; lié; attaché; fixé; collé; apparenté; allié; proche; familial; constamment; tout le temps; sans cesse; permanent; sans interruption; réuni; unanimement; uni; solidaire; unanime; solidairement; d'un commun accord; d'une seule voix
connect:
- attacher; boutonner; nouer; mettre en communication; joindre; passer quelqu'un; lier; enchaîner; connecter; relier; associer; unir; adjoindre; assembler; allumer; mettre en marche; brancher sur; établir le contact; faire marcher; faire fonctionner; mettre en circuit; accoupler; réunir en accouplant; attacher ensemble; fixer; installer; attacher à qc; agrafer; parapher; coller; poser; renforcer; marquer; timbrer; relier à; rattacher à; joindre ensemble; grouper; réunir; accrocher; embrayer; adhérer; s'enclencher; s'emboîter; brancher; se connecter
Wiktionary:
- connected → cohérent, connexe
- connect → accoupler, connecter, aboucher, allier, associer, attacher, brancher, coupler, joindre, nouer, relier, réunir
- connect → raccorder, connecter, joindre, brancher

Engels

Uitgebreide vertaling voor connected (Engels) in het Frans

connected:

connected bijvoeglijk naamwoord

connected
connecté; lié
- connecté bijvoeglijk naamwoord
- lié bijvoeglijk naamwoord
connected
attaché; fixé; collé
- attaché bijvoeglijk naamwoord
- fixé bijvoeglijk naamwoord
- collé bijvoeglijk naamwoord
connected (related; in relation to)
apparenté; allié; proche; familial
- apparenté bijvoeglijk naamwoord
- allié bijvoeglijk naamwoord
- proche bijvoeglijk naamwoord
- familial bijvoeglijk naamwoord
connected (continuous; constant; all the time; continual; persistent; laced; repeated; unremitting; all along; everlasting; permanent; uninterrupted; lasting; restless; unbroken; unceasing; undisturbed; untiring)
constamment; tout le temps; sans cesse; permanent; sans interruption
- constamment bijvoeglijk naamwoord
- tout le temps bijvoeglijk naamwoord
- sans cesse bijvoeglijk naamwoord
- permanent bijvoeglijk naamwoord
- sans interruption bijvoeglijk naamwoord
connected (attached)
attaché; fixé
- attaché bijvoeglijk naamwoord
- fixé bijvoeglijk naamwoord
connected (united; concordant; solidary; unanimous; concerted; oneness)
réuni; unanimement; lié; uni; solidaire; unanime; solidairement; d'un commun accord; d'une seule voix
- réuni bijvoeglijk naamwoord
- unanimement bijvoeglijk naamwoord
- lié bijvoeglijk naamwoord
- uni bijvoeglijk naamwoord
- solidaire bijvoeglijk naamwoord
- unanime bijvoeglijk naamwoord
- solidairement bijvoeglijk naamwoord
- d'un commun accord bijvoeglijk naamwoord
- d'une seule voix bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor connected:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
allié		accomplice; advocate; ally; confederate
attaché		attaché; tie to
lié		tie to
permanent		exempt
proche		fellow man
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
connecté	connected	signed in
lié	concerted; concordant; connected; oneness; solidary; unanimous; united	associated; bound; committed; cuffed; fastened; interconnected; interdependent; joint; not free; obligatory; obliged; restrained; tied; tied up; unifying
-	affiliated; attached; machine-accessible
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	coherent
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
allié	connected; in relation to; related	akin; allied; associated; interconnected; interdependent; joint; kindred; paronymous; related; unifying
apparenté	connected; in relation to; related	akin; allied; in laws; kindred; paronymous; related; relations by marriage
attaché	attached; connected	affectionate; attached; clinging; close; cuffed; devoted; fastened; joined; tied up; united
collé	connected	attached; burned; caked; fastened; glued; joined; pasted; stuck tight; united
constamment	all along; all the time; connected; constant; continual; continuous; everlasting; laced; lasting; permanent; persistent; repeated; restless; unbroken; unceasing; undisturbed; uninterrupted; unremitting; untiring	always; constant; constantly; continual; continuous; continuously; ever; everlasting; indefatigable; lasting; non stop; permanent; perpetual; persistent; repeated; stable; steady; unceasing; unending; uninterrupted; unremitting; untiring; unwearying; without interruption
d'un commun accord	concerted; concordant; connected; oneness; solidary; unanimous; united	congenial; like-minded; unanimous
d'une seule voix	concerted; concordant; connected; oneness; solidary; unanimous; united	unanimous
familial	connected; in relation to; related	cosily; cosy; cozily; cozy; snug; snugly
fixé	attached; connected	attached; concentrated; cuffed; fastened; intent; joined; pasted; tied up; united; with concentration
permanent	all along; all the time; connected; constant; continual; continuous; everlasting; laced; lasting; permanent; persistent; repeated; restless; unbroken; unceasing; undisturbed; uninterrupted; unremitting; untiring	always; constant; constantly; continual; continuous; continuously; definite; established; ever; everlasting; final; fixed; indefatigable; lasting; non stop; permanent; perpetual; persistent; running; stable; steady; trough; unceasing; unending; uninterrupted; unremitting; untiring; unwearying; without interruption
proche	connected; in relation to; related	adjacent; adjoining; akin; allied; close; close by; close to; coming; future; intended; kindred; meant; near; nearby; neighboring; neighbouring; next; paronymous; prospective; related; will-be; would-be
réuni	concerted; concordant; connected; oneness; solidary; unanimous; united	altogether; associated; combined; in all; interconnected; interdependent; joint; jointly; shared; together; unifying; with each other; with one another
sans cesse	all along; all the time; connected; constant; continual; continuous; everlasting; laced; lasting; permanent; persistent; repeated; restless; unbroken; unceasing; undisturbed; uninterrupted; unremitting; untiring	again and again; always; constant; constantly; continual; continuous; continuously; ever; everlasting; indefatigable; lasting; non stop; not ceasing; not desisting; permanent; perpetual; persistent; repeated; unceasing; unending; uninterrupted; unremitting; untiring; unwearying; without interruption
sans interruption	all along; all the time; connected; constant; continual; continuous; everlasting; laced; lasting; permanent; persistent; repeated; restless; unbroken; unceasing; undisturbed; uninterrupted; unremitting; untiring	always; constant; constantly; continual; continuous; continuously; ever; everlasting; freely; lasting; non stop; permanent; perpetual; persistent; repeated; running; trough; unceasing; undisturbed; unending; unhindered; uninterrupted; unremitting; without interruption
solidaire	concerted; concordant; connected; oneness; solidary; unanimous; united	congenial; like-minded; solidary; unanimous
solidairement	concerted; concordant; connected; oneness; solidary; unanimous; united	solidary; unanimous
tout le temps	all along; all the time; connected; constant; continual; continuous; everlasting; laced; lasting; permanent; persistent; repeated; restless; unbroken; unceasing; undisturbed; uninterrupted; unremitting; untiring	always; constant; constantly; continual; continuous; continuously; ever; everlasting; lasting; permanent; perpetual; persistent; unceasing; unending; unremitting; without interruption
unanime	concerted; concordant; connected; oneness; solidary; unanimous; united	associated; interconnected; interdependent; joint; unanimous; unifying
unanimement	concerted; concordant; connected; oneness; solidary; unanimous; united	associated; interconnected; interdependent; joint; unanimous; unifying
uni	concerted; concordant; connected; oneness; solidary; unanimous; united	associated; connected together; interconnected; interdependent; joint; plain; unifying

Verwante woorden van "connected":

unconnected, connect

Synoniemen voor "connected":

affiliated; attached; related; related to
abutting; adjacent; adjoining; conterminous; contiguous; neighboring; adjunctive; affined; attached; coupled; joined; linked; engaged; siamese; socially connected; well-connected
associated
wired
on
machine-accessible; on-line

Antoniemen van "connected":

unconnected

Verwante definities voor "connected":

joined or linked together¹
stored in, controlled by, or in direct communication with a central computer¹
plugged in¹
- first check to see whether the appliance is connected¹
being joined in close association¹
wired together to an alarm system¹
- all the window alarms are connected¹

Wiktionary: connected

connected

adjective

Qui présenter de la cohérence.
- cohérent → coherent; connected; consistent
didactique|fr Qui a une certaine liaison avec une ou plusieurs choses du même genre.
- connexe → related; connected

connected vorm van connect:

to connect werkwoord (connects, connected, connecting)

to connect (tie together; bind; knot)
attacher; boutonner; nouer
- attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, attachent, attachais, attachait, attachions, attachiez, attachaient, attachai, attachas, attacha, attachâmes, attachâtes, attachèrent, attacherai, attacheras, attachera, attacherons, attacherez, attacheront)
- boutonner werkwoord (boutonne, boutonnes, boutonnons, boutonnez, boutonnent, boutonnais, boutonnait, boutonnions, boutonniez, boutonnaient, boutonnai, boutonnas, boutonna, boutonnâmes, boutonnâtes, boutonnèrent, boutonnerai, boutonneras, boutonnera, boutonnerons, boutonnerez, boutonneront)
- nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, nouent, nouais, nouait, nouions, nouiez, nouaient, nouai, nouas, noua, nouâmes, nouâtes, nouèrent, nouerai, noueras, nouera, nouerons, nouerez, noueront)
to connect (put through)
mettre en communication; joindre; passer quelqu'un
- mettre en communication werkwoord
- joindre werkwoord (joins, joint, joignons, joignez, joignent, joignais, joignait, joignions, joigniez, joignaient, joignis, joignit, joignîmes, joignîtes, joignirent, joindrai, joindras, joindra, joindrons, joindrez, joindront)
- passer quelqu'un werkwoord
to connect (join; combine; attach)
joindre; lier; enchaîner
- joindre werkwoord (joins, joint, joignons, joignez, joignent, joignais, joignait, joignions, joigniez, joignaient, joignis, joignit, joignîmes, joignîtes, joignirent, joindrai, joindras, joindra, joindrons, joindrez, joindront)
- lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, lient, liais, liait, liions, liiez, liaient, liai, lias, lia, liâmes, liâtes, lièrent, lierai, lieras, liera, lierons, lierez, lieront)
- enchaîner werkwoord (enchaîne, enchaînes, enchaînons, enchaînez, enchaînent, enchaînais, enchaînait, enchaînions, enchaîniez, enchaînaient, enchaînai, enchaînas, enchaîna, enchaînâmes, enchaînâtes, enchaînèrent, enchaînerai, enchaîneras, enchaînera, enchaînerons, enchaînerez, enchaîneront)
to connect (couple; link; pander; attach; make a match)
connecter; relier; associer; joindre; unir; enchaîner; adjoindre; assembler
- connecter werkwoord (connecte, connectes, connectons, connectez, connectent, connectais, connectait, connections, connectiez, connectaient, connectai, connectas, connecta, connectâmes, connectâtes, connectèrent, connecterai, connecteras, connectera, connecterons, connecterez, connecteront)
- relier werkwoord (relie, relies, relions, reliez, relient, reliais, reliait, reliions, reliiez, reliaient, reliai, relias, relia, reliâmes, reliâtes, relièrent, relierai, relieras, reliera, relierons, relierez, relieront)
- associer werkwoord (associe, associes, associons, associez, associent, associais, associait, associions, associiez, associaient, associai, associas, associa, associâmes, associâtes, associèrent, associerai, associeras, associera, associerons, associerez, associeront)
- joindre werkwoord (joins, joint, joignons, joignez, joignent, joignais, joignait, joignions, joigniez, joignaient, joignis, joignit, joignîmes, joignîtes, joignirent, joindrai, joindras, joindra, joindrons, joindrez, joindront)
- unir werkwoord (unis, unit, unissons, unissez, unissent, unissais, unissait, unissions, unissiez, unissaient, unîmes, unîtes, unirent, unirai, uniras, unira, unirons, unirez, uniront)
- enchaîner werkwoord (enchaîne, enchaînes, enchaînons, enchaînez, enchaînent, enchaînais, enchaînait, enchaînions, enchaîniez, enchaînaient, enchaînai, enchaînas, enchaîna, enchaînâmes, enchaînâtes, enchaînèrent, enchaînerai, enchaîneras, enchaînera, enchaînerons, enchaînerez, enchaîneront)
- adjoindre werkwoord (adjoins, adjoint, adjoignons, adjoignez, adjoignent, adjoignais, adjoignait, adjoignions, adjoigniez, adjoignaient, adjoignis, adjoignit, adjoignîmes, adjoignîtes, adjoignirent, adjoindrai, adjoindras, adjoindra, adjoindrons, adjoindrez, adjoindront)
- assembler werkwoord (assemble, assembles, assemblons, assemblez, assemblent, assemblais, assemblait, assemblions, assembliez, assemblaient, assemblai, assemblas, assembla, assemblâmes, assemblâtes, assemblèrent, assemblerai, assembleras, assemblera, assemblerons, assemblerez, assembleront)
to connect (switch on; turn on; put on; start; light)
allumer; mettre en marche; brancher sur; établir le contact; faire marcher; faire fonctionner; mettre en circuit
- allumer werkwoord (allume, allumes, allumons, allumez, allument, allumais, allumait, allumions, allumiez, allumaient, allumai, allumas, alluma, allumâmes, allumâtes, allumèrent, allumerai, allumeras, allumera, allumerons, allumerez, allumeront)
- mettre en marche werkwoord
- brancher sur werkwoord
- établir le contact werkwoord
- faire marcher werkwoord
- faire fonctionner werkwoord
- mettre en circuit werkwoord
to connect (couple; link; combine; unite)
attacher; joindre; accoupler; réunir en accouplant; attacher ensemble
- attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, attachent, attachais, attachait, attachions, attachiez, attachaient, attachai, attachas, attacha, attachâmes, attachâtes, attachèrent, attacherai, attacheras, attachera, attacherons, attacherez, attacheront)
- joindre werkwoord (joins, joint, joignons, joignez, joignent, joignais, joignait, joignions, joigniez, joignaient, joignis, joignit, joignîmes, joignîtes, joignirent, joindrai, joindras, joindra, joindrons, joindrez, joindront)
- accoupler werkwoord (accouple, accouples, accouplons, accouplez, accouplent, accouplais, accouplait, accouplions, accoupliez, accouplaient, accouplai, accouplas, accoupla, accouplâmes, accouplâtes, accouplèrent, accouplerai, accoupleras, accouplera, accouplerons, accouplerez, accoupleront)
- réunir en accouplant werkwoord
- attacher ensemble werkwoord
to connect (attach to; affix; attach; fasten; secure)
attacher; fixer; installer; attacher à qc; agrafer; parapher; coller; poser; renforcer; lier; marquer; nouer; timbrer
- attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, attachent, attachais, attachait, attachions, attachiez, attachaient, attachai, attachas, attacha, attachâmes, attachâtes, attachèrent, attacherai, attacheras, attachera, attacherons, attacherez, attacheront)
- fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, fixent, fixais, fixait, fixions, fixiez, fixaient, fixai, fixas, fixa, fixâmes, fixâtes, fixèrent, fixerai, fixeras, fixera, fixerons, fixerez, fixeront)
- installer werkwoord (installe, installes, installons, installez, installent, installais, installait, installions, installiez, installaient, installai, installas, installa, installâmes, installâtes, installèrent, installerai, installeras, installera, installerons, installerez, installeront)
- attacher à qc werkwoord
- agrafer werkwoord (agrafe, agrafes, agrafons, agrafez, agrafent, agrafais, agrafait, agrafions, agrafiez, agrafaient, agrafai, agrafas, agrafa, agrafâmes, agrafâtes, agrafèrent, agraferai, agraferas, agrafera, agraferons, agraferez, agraferont)
- parapher werkwoord (paraphe, paraphes, paraphons, paraphez, paraphent, paraphais, paraphait, paraphions, paraphiez, paraphaient, paraphai, paraphas, parapha, paraphâmes, paraphâtes, paraphèrent, parapherai, parapheras, paraphera, parapherons, parapherez, parapheront)
- coller werkwoord (colle, colles, collons, collez, collent, collais, collait, collions, colliez, collaient, collai, collas, colla, collâmes, collâtes, collèrent, collerai, colleras, collera, collerons, collerez, colleront)
- poser werkwoord (pose, poses, posons, posez, posent, posais, posait, posions, posiez, posaient, posai, posas, posa, posâmes, posâtes, posèrent, poserai, poseras, posera, poserons, poserez, poseront)
- renforcer werkwoord (renforce, renforces, renforçons, renforcez, renforcent, renforçais, renforçait, renforcions, renforciez, renforçaient, renforçai, renforças, renforça, renforçâmes, renforçâtes, renforcèrent, renforcerai, renforceras, renforcera, renforcerons, renforcerez, renforceront)
- lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, lient, liais, liait, liions, liiez, liaient, liai, lias, lia, liâmes, liâtes, lièrent, lierai, lieras, liera, lierons, lierez, lieront)
- marquer werkwoord (marque, marques, marquons, marquez, marquent, marquais, marquait, marquions, marquiez, marquaient, marquai, marquas, marqua, marquâmes, marquâtes, marquèrent, marquerai, marqueras, marquera, marquerons, marquerez, marqueront)
- nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, nouent, nouais, nouait, nouions, nouiez, nouaient, nouai, nouas, noua, nouâmes, nouâtes, nouèrent, nouerai, noueras, nouera, nouerons, nouerez, noueront)
- timbrer werkwoord (timbre, timbres, timbrons, timbrez, timbrent, timbrais, timbrait, timbrions, timbriez, timbraient, timbrai, timbras, timbra, timbrâmes, timbrâtes, timbrèrent, timbrerai, timbreras, timbrera, timbrerons, timbrerez, timbreront)
to connect (relate)
relier à; rattacher à
- relier à werkwoord
- rattacher à werkwoord
to connect (join together; merge; combine; unite; link; bridge)
joindre ensemble; joindre; unir; grouper; réunir
- joindre ensemble werkwoord
- joindre werkwoord (joins, joint, joignons, joignez, joignent, joignais, joignait, joignions, joigniez, joignaient, joignis, joignit, joignîmes, joignîtes, joignirent, joindrai, joindras, joindra, joindrons, joindrez, joindront)
- unir werkwoord (unis, unit, unissons, unissez, unissent, unissais, unissait, unissions, unissiez, unissaient, unîmes, unîtes, unirent, unirai, uniras, unira, unirons, unirez, uniront)
- grouper werkwoord (groupe, groupes, groupons, groupez, groupent, groupais, groupait, groupions, groupiez, groupaient, groupai, groupas, groupa, groupâmes, groupâtes, groupèrent, grouperai, grouperas, groupera, grouperons, grouperez, grouperont)
- réunir werkwoord (réunis, réunit, réunissons, réunissez, réunissent, réunissais, réunissait, réunissions, réunissiez, réunissaient, réunîmes, réunîtes, réunirent, réunirai, réuniras, réunira, réunirons, réunirez, réuniront)
to connect (interlink; link; bridge)
lier; relier; rattacher à
- lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, lient, liais, liait, liions, liiez, liaient, liai, lias, lia, liâmes, liâtes, lièrent, lierai, lieras, liera, lierons, lierez, lieront)
- relier werkwoord (relie, relies, relions, reliez, relient, reliais, reliait, reliions, reliiez, reliaient, reliai, relias, relia, reliâmes, reliâtes, relièrent, relierai, relieras, reliera, relierons, relierez, relieront)
- rattacher à werkwoord
to connect (confirm; attach; fasten; secure)
attacher; lier; fixer
- attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, attachent, attachais, attachait, attachions, attachiez, attachaient, attachai, attachas, attacha, attachâmes, attachâtes, attachèrent, attacherai, attacheras, attachera, attacherons, attacherez, attacheront)
- lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, lient, liais, liait, liions, liiez, liaient, liai, lias, lia, liâmes, liâtes, lièrent, lierai, lieras, liera, lierons, lierez, lieront)
- fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, fixent, fixais, fixait, fixions, fixiez, fixaient, fixai, fixas, fixa, fixâmes, fixâtes, fixèrent, fixerai, fixeras, fixera, fixerons, fixerez, fixeront)
to connect (hitch on to; hook on to; couple; fasten; hook together)
connecter; accrocher; embrayer; fixer; adhérer; attacher; agrafer
- connecter werkwoord (connecte, connectes, connectons, connectez, connectent, connectais, connectait, connections, connectiez, connectaient, connectai, connectas, connecta, connectâmes, connectâtes, connectèrent, connecterai, connecteras, connectera, connecterons, connecterez, connecteront)
- accrocher werkwoord (accroche, accroches, accrochons, accrochez, accrochent, accrochais, accrochait, accrochions, accrochiez, accrochaient, accrochai, accrochas, accrocha, accrochâmes, accrochâtes, accrochèrent, accrocherai, accrocheras, accrochera, accrocherons, accrocherez, accrocheront)
- embrayer werkwoord (embraie, embraies, embrayons, embrayez, embraient, embrayais, embrayait, embrayions, embrayiez, embrayaient, embrayai, embrayas, embraya, embrayâmes, embrayâtes, embrayèrent, embrayerai, embrayeras, embrayera, embrayerons, embrayerez, embrayeront)
- fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, fixent, fixais, fixait, fixions, fixiez, fixaient, fixai, fixas, fixa, fixâmes, fixâtes, fixèrent, fixerai, fixeras, fixera, fixerons, fixerez, fixeront)
- adhérer werkwoord (adhère, adhères, adhérons, adhérez, adhèrent, adhérais, adhérait, adhérions, adhériez, adhéraient, adhérai, adhéras, adhéra, adhérâmes, adhérâtes, adhérèrent, adhérerai, adhéreras, adhérera, adhérerons, adhérerez, adhéreront)
- attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, attachent, attachais, attachait, attachions, attachiez, attachaient, attachai, attachas, attacha, attachâmes, attachâtes, attachèrent, attacherai, attacheras, attachera, attacherons, attacherez, attacheront)
- agrafer werkwoord (agrafe, agrafes, agrafons, agrafez, agrafent, agrafais, agrafait, agrafions, agrafiez, agrafaient, agrafai, agrafas, agrafa, agrafâmes, agrafâtes, agrafèrent, agraferai, agraferas, agrafera, agraferons, agraferez, agraferont)
to connect (link up)
accrocher
- accrocher werkwoord (accroche, accroches, accrochons, accrochez, accrochent, accrochais, accrochait, accrochions, accrochiez, accrochaient, accrochai, accrochas, accrocha, accrochâmes, accrochâtes, accrochèrent, accrocherai, accrocheras, accrochera, accrocherons, accrocherez, accrocheront)
to connect (interlock; interconnect)
s'enclencher; s'emboîter
- s'enclencher werkwoord
- s'emboîter werkwoord
to connect (join; link; unite; link up)

– be or become joined or united or linked ¹
connecter; brancher
- connecter werkwoord (connecte, connectes, connectons, connectez, connectent, connectais, connectait, connections, connectiez, connectaient, connectai, connectas, connecta, connectâmes, connectâtes, connectèrent, connecterai, connecteras, connectera, connecterons, connecterez, connecteront)
- brancher werkwoord
to connect

– To assign a drive letter, port, or computer name to a shared resource so that you can use it. ²
connecter
- connecter werkwoord (connecte, connectes, connectons, connectez, connectent, connectais, connectait, connections, connectiez, connectaient, connectai, connectas, connecta, connectâmes, connectâtes, connectèrent, connecterai, connecteras, connectera, connecterons, connecterez, connecteront)
to connect

– To join or link. ²
se connecter
- se connecter werkwoord

Conjugations for connect:

present

connect
connect
connects
connect
connect
connect

simple past

connected
connected
connected
connected
connected
connected

present perfect

have connected
have connected
has connected
have connected
have connected
have connected

past continuous

was connecting
were connecting
was connecting
were connecting
were connecting
were connecting

future

shall connect
will connect
will connect
shall connect
will connect
will connect

continuous present

am connecting
are connecting
is connecting
are connecting
are connecting
are connecting

subjunctive

be connected
be connected
be connected
be connected
be connected
be connected

diverse

connect!
let's connect!
connected
connecting

1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor connect:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
coller		glueing together; gluing; sticking; sticking together
fixer		affixing; attaching; fastening; fixing; tieing up
joindre		welding
joindre ensemble		joining together; uniting
marquer		marking
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
accoupler	combine; connect; couple; link; unite
accrocher	connect; couple; fasten; hitch on to; hook on to; hook together; link up	attach to; bang into; bump into; bump up against; collide; couple; crash; hitch in; hook into
adhérer	connect; couple; fasten; hitch on to; hook on to; hook together	adhere; attach to; become a member; cling; co-operate; couple; glue; glue together; gum; join; join in; participate; paste; patch; stick; stick to; stick together; take part; with glue
adjoindre	attach; connect; couple; link; make a match; pander	add; add up; count in; count up; fill up; include; join; join up; replenish; to make complete; total; unite
agrafer	affix; attach; attach to; connect; couple; fasten; hitch on to; hook on to; hook together; secure	hitch in; hook into; staple
allumer	connect; light; put on; start; switch on; turn on	arouse; bait; burn loose; catch fire; excite; flare up; ignite; incite; inflame; instigate; kindle; light; light up; make burning; put on; put on the fire; send up in flames; set alight; set fire to; shine up; stimulate; stir up; strike; take fire
assembler	attach; connect; couple; link; make a match; pander	accumulate; amass; assemble; bank; collect; gather; put money in the bank; save; spare
associer	attach; connect; couple; link; make a match; pander	associate; link
attacher	affix; attach; attach to; bind; combine; confirm; connect; couple; fasten; hitch on to; hook on to; hook together; knot; link; secure; tie together; unite	adhere; affix; attach; bind; bind fast; bind round; bind together; bind up; binding; bookbinding; buckle; burn; button; button up; cake on; cant; cling; crust; fasten; fasten to a rope; fix; glue; glue together; gum; join; knot; lace; lash; moor; paste; paste in; paste on; paste together; patch; pinion; secure; stick; stick to the pan; stick together; strap; string; suture; tack up; tie; tie on; tie together; tie up
attacher ensemble	combine; connect; couple; link; unite	attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up
attacher à qc	affix; attach; attach to; connect; fasten; secure
boutonner	bind; connect; knot; tie together	bind; bind together; button up; tie; tie together
brancher	connect; join; link; link up; unite
brancher sur	connect; light; put on; start; switch on; turn on	add; include; join; join up; unite
coller	affix; attach; attach to; connect; fasten; secure	adhere; affix; attach; attach to; burn; cake; cling; fasten; glue; glue in; glue together; gum; paste; paste in; paste on; paste together; patch; press; stick; stick in; stick to; stick to the pan; stick together; suture; wedge; with glue
connecter	attach; connect; couple; fasten; hitch on to; hook on to; hook together; join; link; link up; make a match; pander; unite
embrayer	connect; couple; fasten; hitch on to; hook on to; hook together
enchaîner	attach; combine; connect; couple; join; link; make a match; pander	apprehend; arrange; arrest; assort; captivate; chain; clamp; detain; enchain; enchant; enthral; enthrall; fascinate; fetter; group; handcuff; hijack; hold; imprison; intrigue; kidnap; link up; pick up; seize; select; shackle; shunt; sift; sort out; tie
faire fonctionner	connect; light; put on; start; switch on; turn on	switch on; turn on
faire marcher	connect; light; put on; start; switch on; turn on	fool; move on; operate; proceed; propel; pull someone's leg; take someone for a ride; work
fixer	affix; attach; attach to; confirm; connect; couple; fasten; hitch on to; hook on to; hook together; secure	advise; affix; attach; bind; bind fast; bind up; bring down; buckle; consider; corner; fasten; fix; glue; glue together; inspect; join; lash; lock; lock up; look; look on; observe; paste in; paste on; paste together; pinion; screw on; secure; strap; suggest; suture; take down; thighten; think over; tie; tie up; watch
grouper	bridge; combine; connect; join together; link; merge; unite	card-index; classify; collect; gather; group; systematise; systematize
installer	affix; attach; attach to; connect; fasten; secure	add; arrange; assemble; bring down; construct; fit; furnish; inaugurate; initiate; instal; install; lay; locate; place; position; put; put down; set up; situate; take down
joindre	attach; bridge; combine; connect; couple; join; join together; link; make a match; merge; pander; put through; unite	add; add to; add up; append; assemble; attach; bind together; bundle; chain; conform; count in; enchain; follow; forgather; fuse; fuze; gather; get together; give along with; go together; go with; include; join; lay next to each other; meet; meet each other; melt together; merge; place beside; see each other; send along with; send with; shackle; unite; visit; weld
joindre ensemble	bridge; combine; connect; join together; link; merge; unite	combine; join; unite
lier	affix; attach; attach to; bridge; combine; confirm; connect; fasten; interlink; join; link; secure	attach; bind; bind fast; bind together; bind up; binding; bookbinding; button; button up; captivate; chain; enchain; enchant; enter; enter into; enthral; enthrall; fascinate; fasten; fasten to a rope; fix; intrigue; join; knot; lash; link; moor; pinion; secure; shackle; tie; tie on; tie on to; tie together; tie up
marquer	affix; attach; attach to; connect; fasten; secure	be in contrast with; brand; burn; characterise; characterize; check; clearly define; define; demarcate; depict; describe; fence; fence in; fence off; flag; leave one's mark on; map out; mark; mark out; outline; put one's stamp on; stigmatise; stigmatize; tag; tick; tick off; trace out
mettre en circuit	connect; light; put on; start; switch on; turn on	switch on; turn on
mettre en communication	connect; put through
mettre en marche	connect; light; put on; start; switch on; turn on	be off; begin; boot; break into; bring up; broach; broach a subject; commence; crank up; cut into; drive; get under way; herald; open; operate; proceed; prompt; put forward; put on the table; ring in; set in motion; set up; start; start to; start up; strike up; switch on; take off; take on; take upon oneself; turn on; turn over; undertake; urge; work
nouer	affix; attach; attach to; bind; connect; fasten; knot; secure; tie together	attach; bind; bind fast; bind round; bind together; bind up; button; button up; enter; enter into; fasten; fix; hang; hang up; join; knot; lash; pinion; put on; tie; tie on; tie on to; tie together; tie up
parapher	affix; attach; attach to; connect; fasten; secure	initial; paraph
passer quelqu'un	connect; put through
poser	affix; attach; attach to; connect; fasten; secure	add; appoint; bring down; deposit; lay; lay down; lay something down; laydown; locate; nominate; place; position; put; put down; put something down; set; set down; situate; station; take down
rattacher à	bridge; connect; interlink; link; relate
relier	attach; bridge; connect; couple; interlink; link; make a match; pander	bind; bind fast; bind together; bind up; captivate; chain; enchain; enchant; enthral; enthrall; fascinate; fasten; intrigue; join; pinion; shackle; tie; tie together; tie up
relier à	connect; relate	add; include; join; join up; unite
renforcer	affix; attach; attach to; connect; fasten; secure	acumilate; amplify; become stronger; blow out of proportions; blow up; consolidate; deepen; exaggerate; fortify; heighten; intensify; invigorate; load; make heavier; overdo; reinforce; sharpen; strenghten; strengthen; tighten; weight
réunir	bridge; combine; connect; join together; link; merge; unite	accumulate; amass; assemble; bring together; collect; combine; conform; follow; forgather; fuse; fuze; gather; get together; go together; go with; join; meet; meet each other; melt together; merge; reunite; see each other; unite; visit
réunir en accouplant	combine; connect; couple; link; unite
s'emboîter	connect; interconnect; interlock	interconnect; interlock; interweave; slide into each other
s'enclencher	connect; interconnect; interlock	interconnect; interlock; interweave
se connecter	connect	log on; sign in
timbrer	affix; attach; attach to; connect; fasten; secure	die; mark; prepay; seal; stamp
unir	attach; bridge; combine; connect; couple; join together; link; make a match; merge; pander; unite	assemble; bring together; bundle; conciliate; gather; join; make up with; reconcile; reconcile with; unite
établir le contact	connect; light; put on; start; switch on; turn on
-	associate; colligate; get in touch; link; link up; plug in; plug into; relate; tie; tie in; touch base

Verwante woorden van "connect":

reconnect, disconnect, connecting, connected, connective, connectable

Synoniemen voor "connect":

link; tie; link up
associate; tie in; relate; colligate; think; cogitate; cerebrate
join; unite
join; bring together
hit; strike; impinge on; run into; collide with
be
relate
get in touch; touch base; interact
plug in; insert; infix; enter; introduce

Antoniemen van "connect":

disconnect; dissociate; unplug

Verwante definities voor "connect":

make a logical or causal connection¹
- I cannot connect these two pieces of evidence in my mind¹
join for the purpose of communication¹
- Operator, could you connect me to the Raffles in Singapore?¹
join by means of communication equipment¹
- The telephone company finally put in lines to connect the towns in this area¹
land on or hit solidly¹
- The brick connected on her head, knocking her out¹
connect, fasten, or put together two or more pieces¹
- Can you connect the two loudspeakers?¹
hit or play a ball successfully¹
- The batter connected for a home run¹
plug into an outlet¹
establish communication with someone¹
- did you finally connect with your long-lost cousin?¹
establish a rapport or relationship¹
- The President of this university really connects with the faculty¹
be or become joined or united or linked¹
- The two streets connect to become a highway¹
be scheduled so as to provide continuing service, as in transportation¹
- The local train does not connect with the Amtrak train¹
- The planes don't connect and you will have to wait for four hours¹
To assign a drive letter, port, or computer name to a shared resource so that you can use it.²
To join or link.²

Wiktionary: connect

connect

verb

to join two or more pieces
- connect → accoupler; connecter

connect

verb

(vieilli) Faire trouver deux ou plusieurs personnes dans un lieu pour qu’elles conférer ensemble.
- aboucher → connect; connect up; plug in; assemble
joindre deux choses ensemble.
- accoupler → join; unite; amalgamate; unify; assemble; combine; couple; connect
unir par une entente, un pacte. Ce verbe est alors généralement pronominal.
- allier → connect; join; interconnect; liaise; alloy
Prendre quelqu’un pour compagnon, pour collègue dans une dignité, dans un emploi, dans une entreprise, etc.
- associer → connect; join
Fixer
- attacher → affix; appoint; associate; attach; bind; bond; connect; determine; fasten; fix; join; link; moor; secure; set; stick; tether; tie; tie on; tie up
Se percher sur les branches d’un arbre.
- brancher → plug in; connect; switch on; turn on
joindre, rattacher ensemble deux liens.
- connecter → connect; connect up; plug in; assemble
Lier ensemble.
- coupler → couple; connect
approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.
- joindre → join; assemble; link together; link up; put together; build; compose; construct; draught; combine; connect; unite; add; append
lier au moyen d’un nœud, d'un lien.
- nouer → knot; bind; connect; join; tie; tie up; associate; fasten; link
lier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.
- relier → bind; connect; join; tie; tie up; associate; fasten; link
Joindre pour la première fois une chose à une autre
- réunir → connect; join

Cross Translation:

From	To	Via
• connect	→ raccorder; connecter; joindre	↔ verbinden — twee of meer onderdelen aan elkaar vastmaken
• connect	→ connecter	↔ connecteren — verbinden
• connect	→ brancher	↔ anschließen — eine (elektrische) Verbindung herstellen

Verwante vertalingen van connected

Remove Ads

Vertaal connected van Engels naar Frans

Uitgebreide vertaling voor connected (Engels) in het Frans

connected:

connected bijvoeglijk naamwoord

connected

connected

connected (related; in relation to)

connected (continuous; constant; all the time; continual; persistent; laced; repeated; unremitting; all along; everlasting; permanent; uninterrupted; lasting; restless; unbroken; unceasing; undisturbed; untiring)

connected (attached)

connected (united; concordant; solidary; unanimous; concerted; oneness)

Vertaal Matrix voor connected:

Verwante woorden van "connected":

Synoniemen voor "connected":

Antoniemen van "connected":

Verwante definities voor "connected":

Wiktionary: connected

connected vorm van connect:

to connect werkwoord (connects, connected, connecting)

to connect (tie together; bind; knot)

to connect (put through)

to connect (join; combine; attach)

to connect (couple; link; pander; attach; make a match)

to connect (switch on; turn on; put on; start; light)

to connect (couple; link; combine; unite)

to connect (attach to; affix; attach; fasten; secure)

to connect (relate)

to connect (join together; merge; combine; unite; link; bridge)

to connect (interlink; link; bridge)

to connect (confirm; attach; fasten; secure)

to connect (hitch on to; hook on to; couple; fasten; hook together)

to connect (link up)

to connect (interlock; interconnect)

to connect (join; link; unite; link up)

to connect

to connect

Conjugations for connect:

present

simple past

present perfect

past continuous

future

continuous present

subjunctive

diverse

Vertaal Matrix voor connect:

Verwante woorden van "connect":

Synoniemen voor "connect":

Antoniemen van "connect":

Verwante definities voor "connect":

Wiktionary: connect

Verwante vertalingen van connected