Overzicht
Engels naar Frans: Meer gegevens...
-
blunt:
- sans nuance; simplifié; tout net; brusquement; simplement; sèchement; sobrement; rudement; sans détours; d'un ton brusque; d'un ton sec; obtus; inattendu; imprévu; soudain; choquant; soudainement; tout à coup; gauche; promptement; précipitamment; rapidement; du coup; prompt; subitement; balourd; subito; cru; sec; rapide; subit; brusque; vite; sèche; inopiné; abrupt; d'un coup; à l'improviste; tout d'un coup; flou; direct; carrément; honnêtement; franchement; honnête; franche; sans fard; franc; intègre; crûment; sincèrement; à découvert; librement; ouvertement; à coeur ouvert
- abêtir; abrutir; niveler
- Wiktionary:
Engels
Uitgebreide vertaling voor bluntness (Engels) in het Frans
bluntness:
Vertaal Matrix voor bluntness:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | dullness |
Synoniemen voor "bluntness":
Antoniemen van "bluntness":
Verwante definities voor "bluntness":
bluntness vorm van blunt:
-
blunt (over-simplified)
-
blunt
tout net; brusquement; simplement; sèchement; sobrement; rudement; sans détours; d'un ton brusque; d'un ton sec-
tout net bijvoeglijk naamwoord
-
brusquement bijvoeglijk naamwoord
-
simplement bijvoeglijk naamwoord
-
sèchement bijvoeglijk naamwoord
-
sobrement bijvoeglijk naamwoord
-
rudement bijvoeglijk naamwoord
-
sans détours bijvoeglijk naamwoord
-
d'un ton brusque bijvoeglijk naamwoord
-
d'un ton sec bijvoeglijk naamwoord
-
-
blunt
-
blunt (out of the blue; unexpectedly; suddenly; sudden; all of a sudden; abrupt; all at once; at once)
inattendu; imprévu; soudain; brusquement; choquant; soudainement; tout à coup; gauche; promptement; précipitamment; rapidement; du coup; prompt; subitement; balourd; subito; cru; sec; rapide; subit; brusque; vite; sèche; rudement; inopiné; abrupt; d'un coup; à l'improviste; tout d'un coup; d'un ton brusque-
inattendu bijvoeglijk naamwoord
-
imprévu bijvoeglijk naamwoord
-
soudain bijvoeglijk naamwoord
-
brusquement bijvoeglijk naamwoord
-
choquant bijvoeglijk naamwoord
-
soudainement bijwoord
-
tout à coup bijvoeglijk naamwoord
-
gauche bijvoeglijk naamwoord
-
promptement bijvoeglijk naamwoord
-
précipitamment bijvoeglijk naamwoord
-
rapidement bijvoeglijk naamwoord
-
du coup bijvoeglijk naamwoord
-
prompt bijvoeglijk naamwoord
-
subitement bijwoord
-
balourd bijvoeglijk naamwoord
-
subito bijvoeglijk naamwoord
-
cru bijvoeglijk naamwoord
-
sec bijvoeglijk naamwoord
-
rapide bijvoeglijk naamwoord
-
subit bijvoeglijk naamwoord
-
brusque bijvoeglijk naamwoord
-
vite bijvoeglijk naamwoord
-
sèche bijvoeglijk naamwoord
-
rudement bijvoeglijk naamwoord
-
inopiné bijvoeglijk naamwoord
-
abrupt bijvoeglijk naamwoord
-
d'un coup bijvoeglijk naamwoord
-
à l'improviste bijvoeglijk naamwoord
-
tout d'un coup bijvoeglijk naamwoord
-
d'un ton brusque bijvoeglijk naamwoord
-
-
blunt (out of focus; blurred; dull)
-
blunt (straight; plain)
direct; carrément; sans détours-
direct bijvoeglijk naamwoord
-
carrément bijvoeglijk naamwoord
-
sans détours bijvoeglijk naamwoord
-
-
blunt (abrupt; curt; short; steep)
brusque; abrupt; brusquement; d'un ton brusque-
brusque bijvoeglijk naamwoord
-
abrupt bijvoeglijk naamwoord
-
brusquement bijvoeglijk naamwoord
-
d'un ton brusque bijvoeglijk naamwoord
-
-
blunt (suddenly; unexpectedly; all of a sudden; at once; abrupt; sudden; all at once; brusque; out of the blue; quick; swift; rapid; speedy; fast)
tout à coup; abrupt; brusquement; soudain; soudainement; brusque; imprévu; du coup; inopiné; promptement; inattendu; prompt; subitement; balourd; subito; gauche; précipitamment; subit; sèche; choquant; d'un coup; tout d'un coup; d'un ton brusque-
tout à coup bijvoeglijk naamwoord
-
abrupt bijvoeglijk naamwoord
-
brusquement bijvoeglijk naamwoord
-
soudain bijvoeglijk naamwoord
-
soudainement bijwoord
-
brusque bijvoeglijk naamwoord
-
imprévu bijvoeglijk naamwoord
-
du coup bijvoeglijk naamwoord
-
inopiné bijvoeglijk naamwoord
-
promptement bijvoeglijk naamwoord
-
inattendu bijvoeglijk naamwoord
-
prompt bijvoeglijk naamwoord
-
subitement bijwoord
-
balourd bijvoeglijk naamwoord
-
subito bijvoeglijk naamwoord
-
gauche bijvoeglijk naamwoord
-
précipitamment bijvoeglijk naamwoord
-
subit bijvoeglijk naamwoord
-
sèche bijvoeglijk naamwoord
-
choquant bijvoeglijk naamwoord
-
d'un coup bijvoeglijk naamwoord
-
tout d'un coup bijvoeglijk naamwoord
-
d'un ton brusque bijvoeglijk naamwoord
-
-
blunt (explicit; crude; straightforward; frank; outspoken; straight; overt; openly; square; plain)
cru; honnêtement; franchement; honnête; franche; sans fard; sans détours; carrément; franc; intègre; crûment-
cru bijvoeglijk naamwoord
-
honnêtement bijvoeglijk naamwoord
-
franchement bijvoeglijk naamwoord
-
honnête bijvoeglijk naamwoord
-
franche bijvoeglijk naamwoord
-
sans fard bijvoeglijk naamwoord
-
sans détours bijvoeglijk naamwoord
-
carrément bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
intègre bijvoeglijk naamwoord
-
crûment bijvoeglijk naamwoord
-
-
blunt (outspoken; frankly; forthright; outright; openly; frank; plain; straight; plain-spoken; genially)
franchement; sincèrement; carrément; franc; à découvert; franche; librement; ouvertement; à coeur ouvert-
franchement bijvoeglijk naamwoord
-
sincèrement bijvoeglijk naamwoord
-
carrément bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
à découvert bijvoeglijk naamwoord
-
franche bijvoeglijk naamwoord
-
librement bijvoeglijk naamwoord
-
ouvertement bijvoeglijk naamwoord
-
à coeur ouvert bijvoeglijk naamwoord
-
-
to blunt (become dull)
abêtir; abrutir; niveler-
abêtir werkwoord (abêtis, abêtit, abêtissons, abêtissez, abêtissent, abêtissais, abêtissait, abêtissions, abêtissiez, abêtissaient, abêtîmes, abêtîtes, abêtirent, abêtirai, abêtiras, abêtira, abêtirons, abêtirez, abêtiront)
-
abrutir werkwoord (abrutis, abrutit, abrutissons, abrutissez, abrutissent, abrutissais, abrutissait, abrutissions, abrutissiez, abrutissaient, abrutîmes, abrutîtes, abrutirent, abrutirai, abrutiras, abrutira, abrutirons, abrutirez, abrutiront)
-
niveler werkwoord (nivelle, nivelles, nivelons, nivelez, nivellent, nivelais, nivelait, nivelions, niveliez, nivelaient, nivelai, nivelas, nivela, nivelâmes, nivelâtes, nivelèrent, nivellerai, nivelleras, nivellera, nivellerons, nivellerez, nivelleront)
-
Conjugations for blunt:
present
- blunt
- blunt
- blunts
- blunt
- blunt
- blunt
simple past
- blunted
- blunted
- blunted
- blunted
- blunted
- blunted
present perfect
- have blunted
- have blunted
- has blunted
- have blunted
- have blunted
- have blunted
past continuous
- was blunting
- were blunting
- was blunting
- were blunting
- were blunting
- were blunting
future
- shall blunt
- will blunt
- will blunt
- shall blunt
- will blunt
- will blunt
continuous present
- am blunting
- are blunting
- is blunting
- are blunting
- are blunting
- are blunting
subjunctive
- be blunted
- be blunted
- be blunted
- be blunted
- be blunted
- be blunted
diverse
- blunt!
- let's blunt!
- blunted
- blunting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor blunt:
Verwante woorden van "blunt":
Synoniemen voor "blunt":
Antoniemen van "blunt":
Verwante definities voor "blunt":
Wiktionary: blunt
blunt
verb
adjective
blunt
adjective
-
Dont la pente est escarpée et comme rompre.
-
Qui blesser sans percer ni couper, mais en faisant des contusions, comme un bâton, un marteau, etc.
-
Traductions à trier suivant le sens.
-
(vieilli) Qui est émoussé, qui a perdu son tranchant, en parlant d’une lame.
-
biologie|fr Qui est arrondir, émousser au lieu d’être anguleux ou pointu.
-
Qui est peu sonore
-
Qui n’a pas l’éclat qu’il doit avoir, ou qui en a peu en comparaison d’une autre chose.