Overzicht
Engels naar Frans: Meer gegevens...
- badly:
-
bad:
- mauvais; mal; méchant; malfaisant; ignoble; vil; perfide; faux; incorrecte; fausse; erroné; incorrect; malicieux; raté; à côté; inexact; fripon; polisson; faible; lâche; faiblement; maladif; relâché; maladroitement; sans force; maladivement; hypocrite; sournois; roué; en cachette; perfidement; clandestin; traître; rusé; minable; dissimulé; clandestinement; fourbe; félon; sournoisement; en traître; en secret; à la dérobée; traîtreusement; à l'insu des autres
- Wiktionary:
Engels
Uitgebreide vertaling voor badly (Engels) in het Frans
badly:
-
badly (with evil intention; malicious; vicious; false; evil-minded; low)
Vertaal Matrix voor badly:
Verwante woorden van "badly":
Synoniemen voor "badly":
Antoniemen van "badly":
Verwante definities voor "badly":
bad:
-
bad (mean)
-
bad (inaccurate; incorrect; faulty; wrong; amiss; wrongly; false; off target; off)
faux; incorrecte; fausse; erroné; incorrect; malicieux; raté; à côté; inexact; fripon; polisson-
faux bijvoeglijk naamwoord
-
incorrecte bijvoeglijk naamwoord
-
fausse bijvoeglijk naamwoord
-
erroné bijvoeglijk naamwoord
-
incorrect bijvoeglijk naamwoord
-
malicieux bijvoeglijk naamwoord
-
raté bijvoeglijk naamwoord
-
à côté bijvoeglijk naamwoord
-
inexact bijvoeglijk naamwoord
-
fripon bijvoeglijk naamwoord
-
polisson bijvoeglijk naamwoord
-
-
bad (weak; slackly; abstemious; feeble; frail; poor; faint)
faible; lâche; faiblement; maladif; relâché; maladroitement; sans force; maladivement-
faible bijvoeglijk naamwoord
-
lâche bijvoeglijk naamwoord
-
faiblement bijvoeglijk naamwoord
-
maladif bijvoeglijk naamwoord
-
relâché bijvoeglijk naamwoord
-
maladroitement bijvoeglijk naamwoord
-
sans force bijvoeglijk naamwoord
-
maladivement bijvoeglijk naamwoord
-
-
bad (behind one's back; vicious; vile; scurvy; nasty; low; jarring; foul; ribald; offensive; indecent; falsely; mean; secretly)
hypocrite; sournois; roué; faux; en cachette; perfidement; clandestin; traître; rusé; minable; dissimulé; clandestinement; perfide; fourbe; félon; sournoisement; en traître; en secret; à la dérobée; traîtreusement; à l'insu des autres-
hypocrite bijvoeglijk naamwoord
-
sournois bijvoeglijk naamwoord
-
roué bijvoeglijk naamwoord
-
faux bijvoeglijk naamwoord
-
en cachette bijvoeglijk naamwoord
-
perfidement bijvoeglijk naamwoord
-
clandestin bijvoeglijk naamwoord
-
traître bijvoeglijk naamwoord
-
rusé bijvoeglijk naamwoord
-
minable bijvoeglijk naamwoord
-
dissimulé bijvoeglijk naamwoord
-
clandestinement bijvoeglijk naamwoord
-
perfide bijvoeglijk naamwoord
-
fourbe bijvoeglijk naamwoord
-
félon bijvoeglijk naamwoord
-
sournoisement bijvoeglijk naamwoord
-
en traître bijvoeglijk naamwoord
-
en secret bijvoeglijk naamwoord
-
à la dérobée bijvoeglijk naamwoord
-
traîtreusement bijvoeglijk naamwoord
-
à l'insu des autres bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor bad:
Verwante woorden van "bad":
Synoniemen voor "bad":
Antoniemen van "bad":
Verwante definities voor "bad":
Wiktionary: bad
bad
Cross Translation:
noun
adjective
bad
adjective
-
Qui manque d’exactitude, de justesse, de rectitude
-
D’un objet ou d’un acte incorrect, insuffisant, manquant à sa destination
-
désuet|fr ou Québec|fr mauvais.
-
défavorable ; qui cause une impression défavorable.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bad | → mauvais | ↔ slecht — niet goed |
• bad | → mauvais | ↔ arg — drückt ein negatives Urteil aus: böse, schlimm |
• bad | → croupir; putride | ↔ faulig — bezogen auf Lebensmittel: verdorben, schlecht |
• bad | → méchant | ↔ garstig — adjektivischer Gebrauch: sehr unfreundlich |
• bad | → mal fichu; mal fichue; patraque; souffrant; souffrante | ↔ mies — umgangssprachlich; im Hinblick auf die körperliche Verfassung: unwohl, übel, elend |
• bad | → minable; dégueulasse | ↔ mies — abwertend: |
• bad | → mauvais | ↔ schlecht — qualitativ nicht gut, nicht den Anforderungen oder Erwartungen entsprechend; unter Durchschnitt |
• bad | → négatif | ↔ schlimm — allgemein: sehr negativ; nicht gut |
• bad | → mauvais; mal | ↔ übel — Medizin: schlecht, krank, unwohl (sein) |