Habit: vertaling Engels

Remove Ads

Overzicht

Engels naar Frans: Meer gegevens...

habit:
- habitude; usage; emploi; coutume; tradition; habit; froc; excentricité; particularité; curiosité; spécificité; singularité; individualité; bizarrerie; trait curieux; habit liturgique; soutane; robe de prêtre
Wiktionary:
- habit → habitude, coutume, manie, marotte
- habit → habitude, coutume, froc

Frans naar Engels: Meer gegevens...

habit:
- clothes; clothing; outfit; garments; costume; gear; attire; togs; garb; habit; coat; cloak; overcoat; vestment; robe; sacerdotal vestment; dress; livery; dress-coat; dress-suit; tail coat; swallow-tail; wear
habité:
- populated; peopled; populous
Wiktionary:
- habit → article of dress, garment, dress-coat, evening dress, tails, full dress
- habit → garb, uniform
- habité → inhabited
- habité → manned

Engels

Uitgebreide vertaling voor habit (Engels) in het Frans

habit:

habit [the ~] zelfstandig naamwoord

the habit (custom)
l'habitude; l'usage; l'emploi; la coutume; la tradition
- habitude [la ~] zelfstandig naamwoord
- usage [le ~] zelfstandig naamwoord
- emploi [le ~] zelfstandig naamwoord
- coutume [la ~] zelfstandig naamwoord
- tradition [la ~] zelfstandig naamwoord
the habit
l'habit; le froc
- habit [le ~] zelfstandig naamwoord
- froc [le ~] zelfstandig naamwoord
the habit (singularity; peculiarity; oddity; oddness; heterogeneity; strangeness)
l'excentricité; la particularité; la curiosité; la spécificité; la singularité; l'individualité; la bizarrerie; le trait curieux
- excentricité [la ~] zelfstandig naamwoord
- particularité [la ~] zelfstandig naamwoord
- curiosité [la ~] zelfstandig naamwoord
- spécificité [la ~] zelfstandig naamwoord
- singularité [la ~] zelfstandig naamwoord
- individualité [la ~] zelfstandig naamwoord
- bizarrerie [la ~] zelfstandig naamwoord
- trait curieux [le ~] zelfstandig naamwoord
the habit (vestment; robe; sacerdotal vestment)
l'habit; l'habit liturgique; le soutane; le robe de prêtre
- habit [le ~] zelfstandig naamwoord
- habit liturgique [le ~] zelfstandig naamwoord
- soutane [le ~] zelfstandig naamwoord
- robe de prêtre [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor habit:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bizarrerie	habit; heterogeneity; oddity; oddness; peculiarity; singularity; strangeness	eccentricity; nervous tremor; oddity; peculiarity; queerness; quirk; singularity; strangeness; tic
coutume	custom; habit	common practice; custom; tradition
curiosité	habit; heterogeneity; oddity; oddness; peculiarity; singularity; strangeness	curiosity; eagerness to learn; eccentricity; inquisitiveness; oddity; peculiarness; queerness; rare specimen; remarkable thing; remarkableness; singularity; strangeness; studiousness
emploi	custom; habit	activity; administration; adoption; ante; application; appointment; chore; commission; duties; employment; engagement; exertion; function; implementation; infliction; inset; installment; instalment; job; labor; labour; nomination; occupation; position; post; practice; practise; profession; pursuit; relief work; stakes; task; tenure; unemployment relief works; usage; use; utilisation; utilization; wagework; work; working; workpiece
excentricité	habit; heterogeneity; oddity; oddness; peculiarity; singularity; strangeness	eccentricity; excess; excrescence; fit of rage; fit of temper; oddity; outburst of anger; peculiarity; queerness; singularity; spurt of anger; strangeness
froc	habit
habit	habit; robe; sacerdotal vestment; vestment	attire; cloak; clothes; clothing; coat; costume; dress; dress-coat; dress-suit; garb; garments; gear; livery; outfit; overcoat; swallow-tail; tail coat; togs; wear
habit liturgique	habit; robe; sacerdotal vestment; vestment
habitude	custom; habit	tradition
individualité	habit; heterogeneity; oddity; oddness; peculiarity; singularity; strangeness	eccentricity; individuality; oddity; queerness; singularity; strangeness
particularité	habit; heterogeneity; oddity; oddness; peculiarity; singularity; strangeness	attribute; character description; character profile; characterisation; characteristic; characterization; detail; eccentricity; feature; oddity; oddness; particular; peculiarity; property; quality; queerness; singularity; strangeness; trait
robe de prêtre	habit; robe; sacerdotal vestment; vestment
singularité	habit; heterogeneity; oddity; oddness; peculiarity; singularity; strangeness	attribute; character description; character profile; characterisation; characteristic; characterization; detail; eccentricity; feature; nervous tremor; oddity; oddness; particular; peculiarity; property; quality; queerness; quirk; singularity; strangeness; tic; trait
soutane	habit; robe; sacerdotal vestment; vestment	soutane
spécificité	habit; heterogeneity; oddity; oddness; peculiarity; singularity; strangeness	detail; particular; peculiarity
tradition	custom; habit	legend; myth; narration; story; tale; tradition
trait curieux	habit; heterogeneity; oddity; oddness; peculiarity; singularity; strangeness	eccentricity; oddity; peculiarity; queerness; singularity; strangeness
usage	custom; habit	administration; adoption; ante; application; common practice; custom; exertion; implementation; infliction; inset; linguistic usage; practice; practise; stakes; tradition; usage; usage dependency; use; use of words; utilisation; utilization
-	drug abuse; riding habit; substance abuse; use; wont

Verwante woorden van "habit":

habitable, habits

Synoniemen voor "habit":

wont; custom; tradition
use; usage; usance
attire; garb; dress
substance abuse; drug abuse; misuse; abuse
dress; clothe; enclothe; garb; raiment; tog; garment; habilitate; fit out; apparel

Verwante definities voor "habit":

(psychology) an automatic pattern of behavior in reaction to a specific situation; may be inherited or acquired through frequent repetition¹
- owls have nocturnal habits¹
- she had a habit twirling the ends of her hair¹
excessive use of drugs¹
a distinctive attire worn by a member of a religious order¹
attire that is typically worn by a horseback rider (especially a woman's attire)¹
an established custom¹
- it was their habit to dine at 7 every evening¹
the general form or mode of growth (especially of a plant or crystal)¹
- a shrub of spreading habit¹
put a habit on¹

Wiktionary: habit

habit

noun

an action done on a regular basis
- habit → habitude

habit

noun

À trier
- coutume → custom; mores; usage; way; habit; fashion; practice; wont
disposition acquérir par des actes réitérer.
- habitude → custom; habit; way; fashion; practice; wont
médecine|fr folie qui n’est pas complet comme la démence et qui se manifeste par des accès intermittents.
- manie → mania; idiosyncracy; habit; fixation; addiction
idée fixe
- marotte → fixation; idiosyncracy; habit; mania

Cross Translation:

From	To	Via
• habit	→ habitude; coutume	↔ Gewohnheit — eine unter gleichartigen Bedingungen reflexhaft entwickeln Reaktionsweise, die durch Wiederholung Stereotyp wurde und beim erleben gleichartiger Situationsbedingungen wie "automatisch" nach demselben Reaktionsschema ausführen wir
• habit	→ froc	↔ Kutte — (umgangssprachlich) von Mönchen getragenes, langes und weites Gewand, eigentlich: Habit
• habit	→ habitude	↔ Angewohnheit — Handlung, die zur Routine wurde und immer wieder, oft unbewusst, wiederholt wird
• habit	→ habitude	↔ gewoonte — vaste wijze om dingen te doen

Verwante vertalingen van habit

Frans

Uitgebreide vertaling voor habit (Frans) in het Engels

habit:

habit [le ~] zelfstandig naamwoord

l'habit (habits; vêtements; tenue; costume; habillement; toilette)
the clothes; the clothing; the outfit; the garments; the costume; the gear; the attire; the togs; the garb
- clothes [the ~] zelfstandig naamwoord
- clothing [the ~] zelfstandig naamwoord
- outfit [the ~] zelfstandig naamwoord
- garments [the ~] zelfstandig naamwoord
- costume [the ~] zelfstandig naamwoord
- gear [the ~] zelfstandig naamwoord
- attire [the ~] zelfstandig naamwoord
- togs [the ~] zelfstandig naamwoord
- garb [the ~] zelfstandig naamwoord
l'habit (froc)
the habit
- habit [the ~] zelfstandig naamwoord
l'habit (pardessus; manteau; vêtements)
the coat
– an outer garment that has sleeves and covers the body from shoulder down; worn outdoors ¹
- coat [the ~] zelfstandig naamwoord
the cloak; the overcoat
- cloak [the ~] zelfstandig naamwoord
- overcoat [the ~] zelfstandig naamwoord
l'habit (habit liturgique; soutane; robe de prêtre)
the habit; the vestment; the robe; the sacerdotal vestment
- habit [the ~] zelfstandig naamwoord
- vestment [the ~] zelfstandig naamwoord
- robe [the ~] zelfstandig naamwoord
- sacerdotal vestment [the ~] zelfstandig naamwoord
l'habit (costume; vêtements; tenue; toilette; habits; équipement; habillement)
the clothes; the garments; the dress; the outfit; the attire; the clothing; the garb; the livery
- clothes [the ~] zelfstandig naamwoord
- garments [the ~] zelfstandig naamwoord
- dress [the ~] zelfstandig naamwoord
- outfit [the ~] zelfstandig naamwoord
- attire [the ~] zelfstandig naamwoord
- clothing [the ~] zelfstandig naamwoord
- garb [the ~] zelfstandig naamwoord
- livery [the ~] zelfstandig naamwoord
l'habit (frac; jaquette; queue de pie; habit noir; queue de morue)
the dress-coat; the dress-suit; the tail coat; the swallow-tail
- dress-coat [the ~] zelfstandig naamwoord
- dress-suit [the ~] zelfstandig naamwoord
- tail coat [the ~] zelfstandig naamwoord
- swallow-tail [the ~] zelfstandig naamwoord
l'habit (costume; tenue; vêtements)
the attire; the costume; the dress; the wear
- attire [the ~] zelfstandig naamwoord
- costume [the ~] zelfstandig naamwoord
- dress [the ~] zelfstandig naamwoord
- wear [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor habit:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
attire	costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements; équipement	aménagement; armement; décoration; embellissement; livrée; matériel; mise; ornement; ornementation; outillage; parure; tenue; toilette; équipement
cloak	habit; manteau; pardessus; vêtements	cape; couvert; jaquette; manteau; manteaux; prétexte; voile
clothes	costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements; équipement	costume; costume trois-pièces; effets; ensemble; habillement; habits; mise; petits vêtements; tenue; tenue militaire; toilette; uniforme; vêtements
clothing	costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements; équipement	costume; costume trois-pièces; ensemble; habillement; tenue; tenue militaire; uniforme; vêtement
coat	habit; manteau; pardessus; vêtements	chair; jaquette; manteau; pardessus; peau; pelage; poil; veste; veston
costume	costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements	attente; complet; costume; costume sur mesure; costume trois-pièces; ensemble; grossesse; tailleur; tenue; tenue militaire; uniforme
dress	costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements; équipement	attente; costume; costume trois-pièces; ensemble; grossesse; habillement; livrée; robe; tenue; tenue militaire; uniforme
dress-coat	frac; habit; habit noir; jaquette; queue de morue; queue de pie
dress-suit	frac; habit; habit noir; jaquette; queue de morue; queue de pie
garb	costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements; équipement	mise; robe; tenue; toilette
garments	costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements; équipement	costume; costume trois-pièces; ensemble; robe; tenue; tenue militaire; uniforme
gear	costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements	aménagement; armement; changement de vitesse; collier; harnais; matériel; outillage; outils; roue dentée; vitesse; équipement
habit	froc; habit; habit liturgique; robe de prêtre; soutane	bizarrerie; coutume; curiosité; emploi; excentricité; habitude; individualité; particularité; singularité; spécificité; tradition; trait curieux; usage
livery	costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements; équipement	livrée; écurie
outfit	costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements; équipement	aménagement; armement; costume; costume trois-pièces; ensemble; livrée; matériel; outillage; pièce d'équipement; pièces d'équipement; tenue; tenue militaire; uniforme; équipement
overcoat	habit; manteau; pardessus; vêtements	jaquette; manteau
robe	habit; habit liturgique; robe de prêtre; soutane	habit de cérémonie; habit officiel; habits sacerdotaux; robe; robe de soirée; robe du soir
sacerdotal vestment	habit; habit liturgique; robe de prêtre; soutane
swallow-tail	frac; habit; habit noir; jaquette; queue de morue; queue de pie
tail coat	frac; habit; habit noir; jaquette; queue de morue; queue de pie
togs	costume; habillement; habit; habits; tenue; toilette; vêtements	costard
vestment	habit; habit liturgique; robe de prêtre; soutane
wear	costume; habit; tenue; vêtements	attente; grossesse
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
cloak		masquer
coat		cacher
dress		garnir; garnir des plats; habiller; mettre; parer; s'habiller; se couvrir; se vêtir
wear		avoir mis; porter

Synoniemen voor "habit":

costume; vêtement; habillement; tenue; complet; tailleur; uniforme; frac; queue de pie; froc; pantalon; effets; mise; accoutrement; déguisement; harnachement; redingote; tunique; jaquette; manteau; lévite; toilette; défroque; affaires; haillon

Wiktionary: habit

habit

noun

Tout ce qui est fait pour couvrir le corps, excepté le linge, la coiffure et la chaussure (Sens général)
- habit → article of dress; garment; dress-coat; evening dress; tails; full dress

Cross Translation:

From	To	Via
• habit	→ garb; uniform	↔ Kluft — umgangssprachlich: uniformartige Kleidung, die die Zugehörigkeit zu einer bestimmten Gruppe kennzeichnet
• habit	→ garb; uniform	↔ Kluft — umgangssprachlich: für einen bestimmten Zweck dienende Kleidung

habité:

habité bijvoeglijk naamwoord

habité (peuplé)
populated; peopled; populous
- populated bijvoeglijk naamwoord
- peopled bijvoeglijk naamwoord
- populous bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor habité:

Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
peopled	habité; peuplé
populated	habité; peuplé
populous	habité; peuplé

Synoniemen voor "habité":

peuplé; hanté; visité; logé; domicilié; installé; hébergé; reçu; abrité; casé; placé; mis; fréquenté; fourni; populeux; surpeuplé

Wiktionary: habité

habité

adjective

inhabited
- inhabited → habité

Cross Translation:

From	To	Via
• habité	→ manned	↔ bemannt — mit einer menschlichen Mannschaft

Verwante vertalingen van habit

Remove Ads

Engelse en Franse zoekresultaten voor: habit

Uitgebreide vertaling voor habit (Engels) in het Frans

habit:

habit [the ~] zelfstandig naamwoord

the habit (custom)

the habit

the habit (singularity; peculiarity; oddity; oddness; heterogeneity; strangeness)

the habit (vestment; robe; sacerdotal vestment)

Vertaal Matrix voor habit:

Verwante woorden van "habit":

Synoniemen voor "habit":

Verwante definities voor "habit":

Wiktionary: habit

Verwante vertalingen van habit

Uitgebreide vertaling voor habit (Frans) in het Engels

habit:

habit [le ~] zelfstandig naamwoord

l'habit (habits; vêtements; tenue; costume; habillement; toilette)

l'habit (froc)

l'habit (pardessus; manteau; vêtements)

l'habit (habit liturgique; soutane; robe de prêtre)

l'habit (costume; vêtements; tenue; toilette; habits; équipement; habillement)

l'habit (frac; jaquette; queue de pie; habit noir; queue de morue)

l'habit (costume; tenue; vêtements)

Vertaal Matrix voor habit:

Synoniemen voor "habit":

Wiktionary: habit

habité:

habité bijvoeglijk naamwoord

habité (peuplé)

Vertaal Matrix voor habité:

Synoniemen voor "habité":

Wiktionary: habité

Verwante vertalingen van habit