Overzicht
Engels naar Frans: Meer gegevens...
-
brief:
- bref; brièvement; résumé; concis; sommaire; succinct; succinctement; sommairement; récapitulé; d'une façon concise; fugace; éphémère; court; rapidement; superficiel; superficielle; superficiellement; à la hâte; transitoire; évanescent; périssable; fugitif
- renseigner; instruire; enseigner; donner des cours; donner des instructions; tuyauter
- Wiktionary:
Engels
Uitgebreide vertaling voor briefs (Engels) in het Frans
briefs:
Vertaal Matrix voor briefs:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | Jockey shorts |
Synoniemen voor "briefs":
Verwante definities voor "briefs":
Wiktionary: briefs
briefs
briefs
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• briefs | → slip | ↔ Slip — kurze, ohne Beinansatz geschnittene Unterhose |
• briefs | → slip; caleçon; culotte | ↔ Unterhose — Hose, die direkt am Körper anliegen und unter anderen Kleidungsstücken tragen wird |
briefs vorm van brief:
-
brief (concise; briefly worded; summarized; terse; condensed; succinct)
bref; brièvement; résumé; concis; sommaire; succinct; succinctement; sommairement; récapitulé; d'une façon concise-
bref bijvoeglijk naamwoord
-
brièvement bijvoeglijk naamwoord
-
résumé bijvoeglijk naamwoord
-
concis bijvoeglijk naamwoord
-
sommaire bijvoeglijk naamwoord
-
succinct bijvoeglijk naamwoord
-
succinctement bijvoeglijk naamwoord
-
sommairement bijvoeglijk naamwoord
-
récapitulé bijvoeglijk naamwoord
-
d'une façon concise bijvoeglijk naamwoord
-
-
brief (cursory; fast)
fugace; éphémère; bref; court; rapidement; superficiel; superficielle; superficiellement; à la hâte; transitoire; évanescent-
fugace bijvoeglijk naamwoord
-
éphémère bijvoeglijk naamwoord
-
bref bijvoeglijk naamwoord
-
court bijvoeglijk naamwoord
-
rapidement bijvoeglijk naamwoord
-
superficiel bijvoeglijk naamwoord
-
superficielle bijvoeglijk naamwoord
-
superficiellement bijvoeglijk naamwoord
-
à la hâte bijvoeglijk naamwoord
-
transitoire bijvoeglijk naamwoord
-
évanescent bijvoeglijk naamwoord
-
-
brief (briefly worded; summarized)
sommaire; résumé; bref; brièvement; succinct; sommairement; succinctement; récapitulé; d'une façon concise-
sommaire bijvoeglijk naamwoord
-
résumé bijvoeglijk naamwoord
-
bref bijvoeglijk naamwoord
-
brièvement bijvoeglijk naamwoord
-
succinct bijvoeglijk naamwoord
-
sommairement bijvoeglijk naamwoord
-
succinctement bijvoeglijk naamwoord
-
récapitulé bijvoeglijk naamwoord
-
d'une façon concise bijvoeglijk naamwoord
-
-
brief (perishing; evanescent; transient; volatile; transitory; temporary; fleeting; passing; momentary; perfunctory; superficial; of short duration; close; casual; current; empty; null; short; informal; cursory)
éphémère; transitoire; périssable; fugitif; fugace-
éphémère bijvoeglijk naamwoord
-
transitoire bijvoeglijk naamwoord
-
périssable bijvoeglijk naamwoord
-
fugitif bijvoeglijk naamwoord
-
fugace bijvoeglijk naamwoord
-
-
to brief (instruct; inform; explain; teach; prepare; train; learn)
renseigner; instruire; enseigner; donner des cours; donner des instructions-
renseigner werkwoord (renseigne, renseignes, renseignons, renseignez, renseignent, renseignais, renseignait, renseignions, renseigniez, renseignaient, renseignai, renseignas, renseigna, renseignâmes, renseignâtes, renseignèrent, renseignerai, renseigneras, renseignera, renseignerons, renseignerez, renseigneront)
-
instruire werkwoord (instruis, instruit, instruisons, instruisez, instruisent, instruisais, instruisait, instruisions, instruisiez, instruisaient, instruisis, instruisit, instruisîmes, instruisîtes, instruisirent, instruirai, instruiras, instruira, instruirons, instruirez, instruiront)
-
enseigner werkwoord (enseigne, enseignes, enseignons, enseignez, enseignent, enseignais, enseignait, enseignions, enseigniez, enseignaient, enseignai, enseignas, enseigna, enseignâmes, enseignâtes, enseignèrent, enseignerai, enseigneras, enseignera, enseignerons, enseignerez, enseigneront)
-
donner des cours werkwoord
-
donner des instructions werkwoord
-
-
to brief (tip off)
Conjugations for brief:
present
- brief
- brief
- briefs
- brief
- brief
- brief
simple past
- briefed
- briefed
- briefed
- briefed
- briefed
- briefed
present perfect
- have briefed
- have briefed
- has briefed
- have briefed
- have briefed
- have briefed
past continuous
- was briefing
- were briefing
- was briefing
- were briefing
- were briefing
- were briefing
future
- shall brief
- will brief
- will brief
- shall brief
- will brief
- will brief
continuous present
- am briefing
- are briefing
- is briefing
- are briefing
- are briefing
- are briefing
subjunctive
- be briefed
- be briefed
- be briefed
- be briefed
- be briefed
- be briefed
diverse
- brief!
- let's brief!
- briefed
- briefing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor brief:
Verwante woorden van "brief":
Synoniemen voor "brief":
Verwante definities voor "brief":
Wiktionary: brief
brief
Cross Translation:
adjective
brief
-
-
- brief → bref
adjective
-
Court, de peu de durée ou d’étendue
-
Qui exprimer quelque chose le plus clairement possible avec un nombre de mots restreint.
-
De petite longueur ou qui n’a pas la longueur moyenne des objets du même genre.
-
rescrit émaner du pape ou du grand pénitencier sur des affaires brèves et succinctes.
-
document
-
Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère.
-
à trier
-
Traductions à trier suivant le sens
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• brief | → court; bref | ↔ kurz — wenig Zeit benötigend |
• brief | → court; bref | ↔ kurz — wenig Worte benötigend |