Home ->Woordenboeken ->Engels/Frans ->Zoek: coup

Engelse en Franse zoekresultaten voor: coup

Overzicht
Engels naar Frans:   Meer gegevens...
  1. coup:
  2. Wiktionary:
    • coup → coup d'état, coup
Frans naar Engels:   Meer gegevens...
  1. coup:
  2. coupé:
  3. à-coup:
  4. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor coup (Engels) in het Frans

coup:

coup [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the coup (coup d'etat; putsch)
    le coup; le putsch; le coup d'Etat
    • coup [le ~] zelfstandig naamwoord
    • putsch [le ~] zelfstandig naamwoord
    • coup d'Etat [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor coup:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coup coup; coup d'etat; putsch bang; blast; blow; boom; boot; buffer; bump; bumper; bumping into; chess move; clout; colliding with; crash; crashing into; dash; dent; draught; drink; jab; kick; kicking; knife stab; knock; move; move at chess; nookie; nudge; overripe spot; punch; push; quickie; shenanigan; shot; shove; silly trick; slap; smack; splash; squeeze; stab; sting; stroke of the clock; swig; thrust; thud; thump; wallop; whopper
coup d'Etat coup; coup d'etat; putsch
putsch coup; coup d'etat; putsch
- coup d'etat; putsch; takeover

Verwante woorden van "coup":


Synoniemen voor "coup":


Verwante definities voor "coup":

  1. a brilliant and notable success1
  2. a sudden and decisive change of government illegally or by force1

Wiktionary: coup

Cross Translation:
FromToVia
• coup → coup d'état; coup ↔ staatsgreep — illegale afzetting van een regering

Verwante vertalingen van coup



Frans

Uitgebreide vertaling voor coup (Frans) in het Engels

coup:

coup [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le coup (coup d'Etat; putsch)
    the coup; the putsch; the coup d'etat
    • coup [the ~] zelfstandig naamwoord
    • putsch [the ~] zelfstandig naamwoord
    • coup d'etat [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. le coup
    the nookie; the quickie
    • nookie [the ~] zelfstandig naamwoord
    • quickie [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. le coup
    the move
    • move [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. le coup (bosse)
    the dent; the blow
    • dent [the ~] zelfstandig naamwoord
    • blow [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. le coup (poussée; coup de pouce; butoir; )
    the push
    – the act of applying force in order to move something away 1
    • push [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he gave the door a hard push1
    the nudge; the thrust; the bumper; the bump; the punch; the blow; the jab; the buffer
    • nudge [the ~] zelfstandig naamwoord
    • thrust [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bumper [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bump [the ~] zelfstandig naamwoord
    • punch [the ~] zelfstandig naamwoord
    • blow [the ~] zelfstandig naamwoord
    • jab [the ~] zelfstandig naamwoord
    • buffer [the ~] zelfstandig naamwoord
    the shove
    – the act of shoving (giving a push to someone or something) 1
    • shove [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he gave the door a shove1
  6. le coup (lourde chute; choc; boum; )
    the crash; the boom; the smack; the bump; the blast; the bang; the thud; the thump
    • crash [the ~] zelfstandig naamwoord
    • boom [the ~] zelfstandig naamwoord
    • smack [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bump [the ~] zelfstandig naamwoord
    • blast [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bang [the ~] zelfstandig naamwoord
    • thud [the ~] zelfstandig naamwoord
    • thump [the ~] zelfstandig naamwoord
  7. le coup (claque; gifle; tape)
    the slap; the bang; the blow
    • slap [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bang [the ~] zelfstandig naamwoord
    • blow [the ~] zelfstandig naamwoord
  8. le coup (coup de poing; claque; torgnole)
    the punch
    • punch [the ~] zelfstandig naamwoord
  9. le coup (claque; petit coup; gifle; tape)
    the knock; the slap; the smack; the blow
    • knock [the ~] zelfstandig naamwoord
    • slap [the ~] zelfstandig naamwoord
    • smack [the ~] zelfstandig naamwoord
    • blow [the ~] zelfstandig naamwoord
  10. le coup (claque; gifle)
    the smack; the slap; the blow
    • smack [the ~] zelfstandig naamwoord
    • slap [the ~] zelfstandig naamwoord
    • blow [the ~] zelfstandig naamwoord
  11. le coup (gorgée; trait)
    the drink; the swig; the draught
    • drink [the ~] zelfstandig naamwoord
    • swig [the ~] zelfstandig naamwoord
    • draught [the ~] zelfstandig naamwoord
  12. le coup (soupçon; rien; pousse)
    the dash; the splash; the squeeze; the shot
    • dash [the ~] zelfstandig naamwoord
    • splash [the ~] zelfstandig naamwoord
    • squeeze [the ~] zelfstandig naamwoord
    • shot [the ~] zelfstandig naamwoord
  13. le coup (coup de clocher; sonnerie)
    the stroke of the clock
  14. le coup (coup de couteau; piqûre)
    the stab; the sting; the knife stab
    • stab [the ~] zelfstandig naamwoord
    • sting [the ~] zelfstandig naamwoord
    • knife stab [the ~] zelfstandig naamwoord
  15. le coup (collision; accrochage; altercation; choc; cahot)
    the colliding with; the bumping into; the crashing into
  16. le coup (torgnole; baffe; pain; )
    the punch; the clout
    – (boxing) a blow with the fist 1
    • punch [the ~] zelfstandig naamwoord
      • He landed a hard punch to the gut.2
    • clout [the ~] zelfstandig naamwoord
      • I gave him a clout on his nose1
    the nudge
    – a slight push or shake 1
    • nudge [the ~] zelfstandig naamwoord
    the whopper
    • whopper [the ~] zelfstandig naamwoord
    the wallop
    – a severe blow 1
    • wallop [the ~] zelfstandig naamwoord
    the blow
    – a powerful stroke with the fist or a weapon 1
    • blow [the ~] zelfstandig naamwoord
      • a blow on the head1
    the jab
    – a quick short straight punch 1
    • jab [the ~] zelfstandig naamwoord
  17. le coup (caprice; tour; bêtise; coup de tête; cabriole)
    the shenanigan; the silly trick
  18. le coup (coup d'échecs)
    the chess move; the move at chess
  19. le coup (partie blette)
    the overripe spot

coup

  1. coup
    the kick; the boot; the kicking
    – the act of delivering a blow with the foot 1
    • kick [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he gave the ball a powerful kick1
    • boot [the ~] zelfstandig naamwoord
      • He needed medical attention after a boot to the face.2
    • kicking [the ~] zelfstandig naamwoord
      • the team's kicking was excellent1

Vertaal Matrix voor coup:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bang boum; choc; claque; coup; coup violent; fracas; gifle; grondement; lourde chute; tape; éclat déchargement; déflagration; détonation; explosion; fracas; frange de cheveux; grondement; éclat
blast boum; choc; coup; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; éclat déchargement; détonation; explosion; fracas; grondement; éclat
blow baffe; beigne; bosse; butoir; cahot; choc; claque; coup; coup de pouce; coup dur; gifle; heurt; impulsion; pain; petit coup; poussée; tape; torgnole contrecoup; coup de main; déception; désillusion; tape de la main; tuile
boom boum; choc; coup; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; éclat boom; croissance; déchargement; déflagration; détonation; développement; essor; explosion; fracas; grondement; hausse; haute conjoncture; progression; éclat; élévation
boot coup botte; coffre; coffre arrière; coffre-armoire
buffer butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée bourrelet; butoir; heurtoir; marge; mémoire tampon; pare-chocs; tampon
bump boum; butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; coup violent; fracas; grondement; heurt; impulsion; lourde chute; petit coup; poussée; éclat blessure; bosse; boule; boum; floc; inégalité; plouf; traumatisme
bumper butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée butoir
bumping into accrochage; altercation; cahot; choc; collision; coup
chess move coup; coup d'échecs
clout baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole chataîgne; clou à tête plate; gnon; marron
colliding with accrochage; altercation; cahot; choc; collision; coup
coup coup; coup d'Etat; putsch
coup d'etat coup; coup d'Etat; putsch
crash boum; choc; coup; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; éclat abordage; accrochage; amoindrissement; baisse; chute; chute de la bourse; collision; crevasse; descente; diminution; déclin; décroissance; décrue; effondrement; fissure; fêlure; gerçure; heurt; incident; krach; rupture; écroulement
crashing into accrochage; altercation; cahot; choc; collision; coup
dash coup; pousse; rien; soupçon tiret; trait d'union
dent bosse; coup bosse
draught coup; gorgée; trait
drink coup; gorgée; trait alcool; boisson; boisson alcoolique; boissons alcoolisées; boissons spiritueuses; breuvage; spiritueux
jab baffe; beigne; butoir; cahot; choc; claque; coup; coup de pouce; coup dur; gifle; heurt; impulsion; pain; petit coup; poussée; torgnole
kick coup contrecoup; répercussion
kicking coup coups de pied; piétinement
knife stab coup; coup de couteau; piqûre
knock claque; coup; gifle; petit coup; tape acte de frapper à la porte
move coup combat simulé; manoeuvre; simulacre de combat
move at chess coup; coup d'échecs
nookie coup
nudge baffe; beigne; butoir; cahot; choc; claque; coup; coup de pouce; coup dur; gifle; heurt; impulsion; pain; petit coup; poussée; torgnole wizz
overripe spot coup; partie blette
punch baffe; beigne; butoir; cahot; choc; claque; coup; coup de poing; coup de pouce; coup dur; gifle; heurt; impulsion; pain; petit coup; poussée; torgnole beigne; bourrade; chataîgne; claques; coups; coups de poing; coups durs; gifles; gnon; marron; perforatrice; poinçon; poinçonneuse; torgniole
push butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée bouton; transmission de type push
putsch coup; coup d'Etat; putsch
quickie coup
shenanigan bêtise; cabriole; caprice; coup; coup de tête; tour cabriole; caprice; culbute; galpette; gambade; pirouette
shot coup; pousse; rien; soupçon coup d'audace; risque
shove butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée
silly trick bêtise; cabriole; caprice; coup; coup de tête; tour cabriole; caprice; culbute; galpette; gambade; pirouette
slap claque; coup; gifle; petit coup; tape calotte; chataîgne; claque; coup de main; gnon; marron; tape de la main
smack boum; choc; claque; coup; coup violent; fracas; gifle; grondement; lourde chute; petit coup; tape; éclat baiser sonore; chataîgne; coup de main; gnon; gros bisou; marron; tape de la main
splash coup; pousse; rien; soupçon flac; floc; giclée; paquet d'eau; plouf; tache
squeeze coup; pousse; rien; soupçon flirt; petite amie
stab coup; coup de couteau; piqûre
sting coup; coup de couteau; piqûre agrafe; ardillon; crampon; dard; hameçon; épine
stroke of the clock coup; coup de clocher; sonnerie
swig coup; gorgée; trait
thrust butoir; cahot; choc; coup; coup de pouce; heurt; impulsion; petit coup; poussée force de propulsion
thud boum; choc; coup; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; éclat boum; floc; plouf
thump boum; choc; coup; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; éclat boum; floc; plouf
wallop baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole chataîgne; gnon; marron
whopper baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole cognement; colosse; gnon; géant; mastodonte; ogre; tapage; type
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bang battre; cogner; donner des coups de marteau; détoner; enfoncer à coups de bélier; faire claquer; fouetter; frapper; gronder; heurter; marteler; se heurter contre; tabasser; tamponner; taper; tonner; éclater; éperonner
blast apprécier; faire la critique; écrire une critique
blow activer; aigrir; attiser; empoisonner; enfieller; exaspérer; faire du vent; faire monter; ficher le camp; filer; flotter au vent; gâter; haleter; irriter; jouer de la flûte; poudroyer; ranimer; s'envoler; s'envoler en poussière; se barrer; se tirer; siffler; souffler; souffler fortement; souffler sur; soulever la poussière; soupirer; stimuler; sucer; tisonner; téter; venter; voler; voleter; voltiger
boom aller bien; crier fort; détoner; faire claquer; gronder; prospérer; réussir; tempêter; tonner; tonner contre; éclater
boot déclencher; démarer; mettre en marche
buffer mettre en mémoire tampon; tamponner
crash accrocher; choquer; cogner; donner contre; décomposer; gâcher; heurter; mourir victime d'un accident; pourrir; périr; s'effondrer; s'écraser; s'écrouler; se bloquer; se cogner; se corroder; se décomposer; se gâter; se heurter; se putréfier; se rentrer dedans; se tuer dans un accident; subir un choc; tomber en pourriture; tomber en ruine
dash broyer; mâchurer; pulvériser; réduire en poudre; écraser
dent appuyer; bosseler; bossuer; cabosser; enfoncer; faire entrer de force; pousser dans
drink achever; avaler; boire; boire avec excès; boire de l'alcool; boire un coup; boire un verre; chopiner; consommer de l'alcool; débarrasser; finir; prendre de l'alcool; prendre l'apéritif; prendre l'apéro; prendre un verre; se soûler; se vider; terminer; verser; vider
jab donner un bourrade à; donner un coup de coude à
kick botter; donner des coups de pied; frapper du pied
knock battre; claquer; cliqueter; cogner; craqueter; frapper; heurter; taper; taper sur; toquer
move actionner; aller; atteindre; attendrir; avancer; battre; bouger; changer de poste; concerner; déménager; déplacer; déplacer en soulevant; faire coulisser; mettre en mouvement; partir; remuer; repousser; se donner un tour de reins; se déplacer; se mouvoir; se rendre à; toucher; transférer; transposer; émotionner; émouvoir
nudge buter vers; déplacer; heurter vers; pousser; pousser vers
punch cogner; flanquer une châtaigne à; frapper; gourmer; perforer; poinçonner; taper; étamper
push bousculer; cogner; effectuer une transmission de type push; faire coulisser; faire glisser; favoriser; frapper; gourmer; négocier; placer; pousser; pousser en avant; promouvoir; promouvoir quelque chose; repousser; taper; traiter; vendre
shove faire coulisser; faire glisser; pousser; pousser en avant
slap battre; cogner; fouetter; frapper; heurter; taper
smack battre; cogner; faire du bruit en mangeant; fouetter; frapper; heurter; s'en lécher les babines; taper
splash clapoter; faire un plongeon; gicler; gronder; jaillir; jeter à l'eau; plonger; retentir; tomber en faisant un bruit sourd; éclabousser; éclater
squeeze appuyer; coincer; compresser; comprimer; faire pression; manquer; peser; pincer; presser; pressurer; rogner; se saigner aux quatre veines pour; serrer; tordre
stab crever; faire passer; larder de coups de couteau; percer; perforer; poignarder; transpercer
sting aborder; alléguer; cisailler; citer; couper; entamer; invoquer; mettre en avant; mettre sur la table; mettre sur le tapis; mordre; piquer; proposer; présenter; soulever; tailler
thump battre; cogner; donner des coups de marteau; enfoncer à coups de bélier; frapper; gourmer; heurter; marteler; se heurter contre; tabasser; tamponner; taper; éperonner
wallop donner une raclée; matraquer; mettre des coups; rosser; rouer de coups; tabasser
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
shot abattu; exécuté; tué par balles
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bang badaboum; boum; paf
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
blast sauter
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blast bougrement; diable!; diablement; effrayant; effroyablement; maudit; pardi; sacré; satané; terriblement; vilain

Synoniemen voor "coup":


Wiktionary: coup

coup
noun
  1. impression que fait un corps sur un autre en le frappant.
coup
noun
  1. the act of moving a token on a gameboard
  2. impact
  3. the (mis)behaviour of a knave
  4. blow, punch
  5. something that prevents the completion, or ends the existence of some project etc
  6. strike or blow that leads to death, especially a coup de grace
  7. sudden overthrow of a government
    • coup d'état → coup d'État; coup; coup d'état
  8. act of striking or hitting
  9. individual ammunition shell
  10. opportunity or attempt
  11. payment (of a bill), scot or shout
  12. physical force
  13. blow
  14. single movement with a tool
  15. act of striking with a weapon
  16. slang: any alcoholic drink
  17. A blow, impact or slap
Cross Translation:
FromToVia
• coup → coup d'état; coup ↔ staatsgreep — illegale afzetting van een regering
• coup → gash ↔ houw — een slag met een scherp voorwerp
• coup → quickie ↔ Quickie — umgangssprachlich: etwas, das auf die Schnelle und wenig ausführlich gemacht wird
• coup → quickie ↔ Quickie — umgangssprachlich: zügig vollzogener Geschlechtsakt ohne Vorspiel
• coup → move ↔ Schachzug — Schach: das regelgerechte Bewegen, Ziehen einer Schachfigur während einer Partie
• coup → push ↔ Stoß — ruckartige Bewegung, mit der ein Gegenstand einen anderen Gegenstand trifft

coupé:

coupé bijvoeglijk naamwoord

  1. coupé
    cut
    • cut bijvoeglijk naamwoord
  2. coupé (tranché à l'aide d'un couteau; sectionné; tranché)
    cut through
  3. coupé (clivé; tranché; fendu)
    cleaved
  4. coupé (entrelardé; marbré)
    marbled

coupé [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le coupé (compartiment)
    the compartment; the cavity; the niche
    • compartment [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cavity [the ~] zelfstandig naamwoord
    • niche [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor coupé:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cavity compartiment; coupé carie; caverne; cavité; compartiment; creux; crevasse; encoche; fosse; niche; niche écologique; tanière; trou
compartment compartiment; coupé case; casier; caverne; cavité; compartiment; compartiment de données; congélateur; niche; tanière
cut baisse des salaires; balafre; coche; coupe; coupure; cran; césure; diffamation; diminution; déshonneur; encoche; entaille; estafilade; incision; rabais; raccourcissement; remise; réduction; réduction de dépenses; taillade; taille; économie; élagage
niche compartiment; coupé alvéole; caverne; cavité; compartiment; niche; niche écologique; tanière
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut aborder; alléguer; cingler; cisailler; citer; cliver; coiffer; couper; couper en deux; crevasser; créneler; diviser; donner un coup de ciseaux; découper; entailler; entamer; entrecouper; faire des entailles; faire un clic; fendiller; fendre; fissurer; fouetter; graver sur bois; invoquer; lézarder; mettre en avant; mettre sur la table; mettre sur le tapis; mordre; piquer; proposer; présenter; raccourcir; sculpter sur bois; se cliver; se fendiller; se fendre; soulever; tailler; trancher
cut through cisailler; couper en deux; diviser; entrecouper; fendre; trancher
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cut coupé rendu chaste; rendu pudique
marbled coupé; entrelardé; marbré marbré; veiné
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cleaved clivé; coupé; fendu; tranché
cut through coupé; sectionné; tranché; tranché à l'aide d'un couteau

Synoniemen voor "coupé":


Wiktionary: coupé

coupé
adjective
  1. having been cut
  2. disconnected

à-coup:

à-coup [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'à-coup (choc; secousse; mouvement brusque; saccade; heurt)
    the shake
    • shake [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor à-coup:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
shake choc; heurt; mouvement brusque; saccade; secousse; à-coup frisson; frissonnement; frémissement; tremblement; trille; trémolo; trémulation; vibrato
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
shake agiter; choquer; faire peur à qn; frissonner; frémir; frémir d'horreur; grelotter; secouer; trembler; trembloter; tressaillir; vibrer; ébranler

Wiktionary: à-coup

à-coup
noun
  1. mouvement saccadé, temps d’arrêt brusque. Il se dit entre autres parler des mouvements de ce genre et des temps d’arrêt qui nuire à la précision, à la régularité dans les exercices d’équitation et dans les manœuvres d’une [[troupe

Verwante vertalingen van coup







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1352 seconde
Page rendered in 1.0 seconds