Overzicht
Engels naar Frans: Meer gegevens...
- shocking:
- shock:
- Wiktionary:
Frans naar Engels: Meer gegevens...
Engels
Uitgebreide vertaling voor shocking (Engels) in het Frans
shocking:
-
shocking (distasteful; unsavoury; unpalatable; unsavory)
choquant; désagréable; répugnant; dégoûtant; fâcheux; écoeurant; repoussant; malpropre; révoltant; crasseux; salement; sordidement-
choquant bijvoeglijk naamwoord
-
désagréable bijvoeglijk naamwoord
-
répugnant bijvoeglijk naamwoord
-
dégoûtant bijvoeglijk naamwoord
-
fâcheux bijvoeglijk naamwoord
-
écoeurant bijvoeglijk naamwoord
-
repoussant bijvoeglijk naamwoord
-
malpropre bijvoeglijk naamwoord
-
révoltant bijvoeglijk naamwoord
-
crasseux bijvoeglijk naamwoord
-
salement bijvoeglijk naamwoord
-
sordidement bijvoeglijk naamwoord
-
-
shocking (outrageous; disgraceful; crying shame; appalling; crying to heaven; rank)
effrayant; inouï; scandaleux; infâme; criant; effroyablement; scandaleusement; honteux; affligeant; honteusement-
effrayant bijvoeglijk naamwoord
-
inouï bijvoeglijk naamwoord
-
scandaleux bijvoeglijk naamwoord
-
infâme bijvoeglijk naamwoord
-
criant bijvoeglijk naamwoord
-
effroyablement bijvoeglijk naamwoord
-
scandaleusement bijvoeglijk naamwoord
-
honteux bijvoeglijk naamwoord
-
affligeant bijvoeglijk naamwoord
-
honteusement bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor shocking:
Verwante woorden van "shocking":
Synoniemen voor "shocking":
Verwante definities voor "shocking":
Wiktionary: shocking
shocking
shocking
adjective
shocking vorm van shock:
-
to shock (give offence; scandalize; annoy; be annoying; scandalise)
choquer; heurter; faire scandale-
choquer werkwoord (choque, choques, choquons, choquez, choquent, choquais, choquait, choquions, choquiez, choquaient, choquai, choquas, choqua, choquâmes, choquâtes, choquèrent, choquerai, choqueras, choquera, choquerons, choquerez, choqueront)
-
heurter werkwoord (heurte, heurtes, heurtons, heurtez, heurtent, heurtais, heurtait, heurtions, heurtiez, heurtaient, heurtai, heurtas, heurta, heurtâmes, heurtâtes, heurtèrent, heurterai, heurteras, heurtera, heurterons, heurterez, heurteront)
-
faire scandale werkwoord
-
-
to shock (repulse)
Conjugations for shock:
present
- shock
- shock
- shocks
- shock
- shock
- shock
simple past
- shocked
- shocked
- shocked
- shocked
- shocked
- shocked
present perfect
- have shocked
- have shocked
- has shocked
- have shocked
- have shocked
- have shocked
past continuous
- was shocking
- were shocking
- was shocking
- were shocking
- were shocking
- were shocking
future
- shall shock
- will shock
- will shock
- shall shock
- will shock
- will shock
continuous present
- am shocking
- are shocking
- is shocking
- are shocking
- are shocking
- are shocking
subjunctive
- be shocked
- be shocked
- be shocked
- be shocked
- be shocked
- be shocked
diverse
- shock!
- let's shock!
- shocked
- shocking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor shock:
Verwante woorden van "shock":
Synoniemen voor "shock":
Verwante definities voor "shock":
Wiktionary: shock
shock
Cross Translation:
noun
verb
shock
-
to cause to be emotionally shocked
- shock → choquer
noun
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• shock | → gerbière; gerbier | ↔ Puppe — Landwirtschaft, landschaftlich: zu Haufen zusammengestellte Stroh- oder Getreidegarben |
• shock | → choc | ↔ Schock — (umgangssprachlich) plötzliche, massive, seelische oder nervliche Erschütterung |
• shock | → collapsus | ↔ Schock — Medizin: akutes Versagen des Kreislaufsystems |