Overzicht
Engels naar Spaans: Meer gegevens...
-
upset:
- furioso; enfurecido; horrorizado; conmocionado; desconcertado; consternado; desquiciado; confuso; atónito; descompuesto; enfadado; ofendido; aturdido; pasmado; estupefacto; herido; perplejo; afectado; alcanzado; siniestrado; impresionado; conmovido; abrumado; anonadado
- consternación; desconcierto; dislocación; terror; horror
- interrumpir; alterar; interferir; turbar; encolerizar; parar; hacer la contra; contrariar; obstaculizar; contrarrestar; estorbar; malograr; dificultar; llevar la contraria; corromper; estropear; destruir; degenerar; malear; echar a perder; degenerarse; desafinar; destemplar; poner de mal humor; tirar; tumbar; derribar; derrocar; echar por tierra; hacer caer
-
Wiktionary:
- upset → trastornado, perturbado, enfadado, molesto
- upset → confuso, turbado, confundir, desconcertar, hacer inseguro, transtornar, revolver, enfadar, perjudicar, preocupar, perturbar, invertir, poner al revés, volcar, tumbar, derribar, pasmado, atónito
Engels
Uitgebreide vertaling voor upset (Engels) in het Spaans
upset:
-
upset (furious; mad; annoyed; enraged; raging; fierce; infuriated; irate)
-
upset (dismayed; appalled; aghast)
horrorizado; conmocionado; desconcertado; consternado; desquiciado; confuso; atónito; descompuesto-
horrorizado bijvoeglijk naamwoord
-
conmocionado bijvoeglijk naamwoord
-
desconcertado bijvoeglijk naamwoord
-
consternado bijvoeglijk naamwoord
-
desquiciado bijvoeglijk naamwoord
-
confuso bijvoeglijk naamwoord
-
atónito bijvoeglijk naamwoord
-
descompuesto bijvoeglijk naamwoord
-
-
upset (annoyed; indignant; displeased; enraged; vexed; irate; livid; angry)
-
upset (shaken; in a state)
consternado; aturdido; pasmado; estupefacto-
consternado bijvoeglijk naamwoord
-
aturdido bijvoeglijk naamwoord
-
pasmado bijvoeglijk naamwoord
-
estupefacto bijvoeglijk naamwoord
-
-
upset (shocked; dismayed; perplexed; bewildered; dazed)
-
upset (baffled; stunned; flabbergasted; dazed; perplexed; dumbfounded)
herido; atónito; perplejo; afectado; desconcertado; alcanzado; confuso; siniestrado; aturdido; impresionado; conmovido; abrumado; pasmado; estupefacto; consternado; anonadado-
herido bijvoeglijk naamwoord
-
atónito bijvoeglijk naamwoord
-
perplejo bijvoeglijk naamwoord
-
afectado bijvoeglijk naamwoord
-
desconcertado bijvoeglijk naamwoord
-
alcanzado bijvoeglijk naamwoord
-
confuso bijvoeglijk naamwoord
-
siniestrado bijvoeglijk naamwoord
-
aturdido bijvoeglijk naamwoord
-
impresionado bijvoeglijk naamwoord
-
conmovido bijvoeglijk naamwoord
-
abrumado bijvoeglijk naamwoord
-
pasmado bijvoeglijk naamwoord
-
estupefacto bijvoeglijk naamwoord
-
consternado bijvoeglijk naamwoord
-
anonadado bijvoeglijk naamwoord
-
-
to upset (disturb; enrage; incense; anger)
interrumpir; alterar; interferir; turbar; encolerizar-
interrumpir werkwoord
-
alterar werkwoord
-
interferir werkwoord
-
turbar werkwoord
-
encolerizar werkwoord
-
-
to upset (thwart; hinder; oppose; sabotage; prevent; cross; stem; stop)
parar; hacer la contra; contrariar; obstaculizar; contrarrestar; estorbar; malograr; dificultar; llevar la contraria-
parar werkwoord
-
hacer la contra werkwoord
-
contrariar werkwoord
-
obstaculizar werkwoord
-
contrarrestar werkwoord
-
estorbar werkwoord
-
malograr werkwoord
-
dificultar werkwoord
-
llevar la contraria werkwoord
-
-
to upset (muck up; mess up; foul up; ruin)
corromper; estropear; malograr; destruir; degenerar; malear; echar a perder; degenerarse-
corromper werkwoord
-
estropear werkwoord
-
malograr werkwoord
-
destruir werkwoord
-
degenerar werkwoord
-
malear werkwoord
-
echar a perder werkwoord
-
degenerarse werkwoord
-
-
to upset (offend; put out; ruffle)
desafinar; destemplar; poner de mal humor-
desafinar werkwoord
-
destemplar werkwoord
-
poner de mal humor werkwoord
-
-
to upset (knock over; push over)
tirar; tumbar; derribar; derrocar; echar por tierra; hacer caer-
tirar werkwoord
-
tumbar werkwoord
-
derribar werkwoord
-
derrocar werkwoord
-
echar por tierra werkwoord
-
hacer caer werkwoord
-
Conjugations for upset:
present
- upset
- upset
- upsets
- upset
- upset
- upset
simple past
- upset
- upset
- upset
- upset
- upset
- upset
present perfect
- have upset
- have upset
- has upset
- have upset
- have upset
- have upset
past continuous
- was upsetting
- were upsetting
- was upsetting
- were upsetting
- were upsetting
- were upsetting
future
- shall upset
- will upset
- will upset
- shall upset
- will upset
- will upset
continuous present
- am upsetting
- are upsetting
- is upsetting
- are upsetting
- are upsetting
- are upsetting
subjunctive
- be upset
- be upset
- be upset
- be upset
- be upset
- be upset
diverse
- upset!
- let's upset!
- upset
- upsetting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor upset:
Verwante woorden van "upset":
Synoniemen voor "upset":
Verwante definities voor "upset":
Wiktionary: upset
upset
Cross Translation:
adjective
-
angry, distressed, unhappy
- upset → trastornado; perturbado; enfadado; molesto
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• upset | → confuso; turbado | ↔ verbouwereerd — stomverbaasd, verbijsterd, onthutst |
• upset | → confundir; desconcertar; hacer inseguro | ↔ verunsichern — (transitiv) jemanden durch eine Person oder Situation so beeinflussen, das ein Gefühl der Unsicherheit entsteht |
• upset | → transtornar; revolver | ↔ bouleverser — agiter, troubler avec violence, mettre sens dessus dessous. |
• upset | → enfadar | ↔ fâcher — Fâcher |
• upset | → perjudicar | ↔ nuire — Causer du tort, porter dommage à quelqu’un. |
• upset | → preocupar; perturbar | ↔ préoccuper — occuper fortement l’esprit, l’absorber tout entier. |
• upset | → invertir; poner al revés; volcar; tumbar; derribar | ↔ renverser — Traductions à trier suivant le sens |
• upset | → pasmado; atónito | ↔ stupéfait — Que la surprise rendre comme interdit et immobile. |
Computer vertaling door derden: