Engels
Uitgebreide vertaling voor tied (Engels) in het Spaans
tied:
-
tied (not free; restrained; committed)
comprometido; atado; ligado; entregado a; obligado; obligatorio-
comprometido bijvoeglijk naamwoord
-
atado bijvoeglijk naamwoord
-
ligado bijvoeglijk naamwoord
-
entregado a bijvoeglijk naamwoord
-
obligado bijvoeglijk naamwoord
-
obligatorio bijvoeglijk naamwoord
-
-
tied (involuntary; compulsory; obligatory; obliged; forced; committed; indebted; forcible)
obligado; obligatorio; fingido; afectado; forzado; compulsivo; involuntario; forzoso; antinatural; contranatural-
obligado bijvoeglijk naamwoord
-
obligatorio bijvoeglijk naamwoord
-
fingido bijvoeglijk naamwoord
-
afectado bijvoeglijk naamwoord
-
forzado bijvoeglijk naamwoord
-
compulsivo bijvoeglijk naamwoord
-
involuntario bijvoeglijk naamwoord
-
forzoso bijvoeglijk naamwoord
-
antinatural bijvoeglijk naamwoord
-
contranatural bijvoeglijk naamwoord
-
-
tied (committed; bound)
comprometido; obligado; ligado; obligatorio; atado; entregado a; careciendo libertad-
comprometido bijvoeglijk naamwoord
-
obligado bijvoeglijk naamwoord
-
ligado bijvoeglijk naamwoord
-
obligatorio bijvoeglijk naamwoord
-
atado bijvoeglijk naamwoord
-
entregado a bijvoeglijk naamwoord
-
careciendo libertad bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor tied:
Verwante woorden van "tied":
Synoniemen voor "tied":
Antoniemen van "tied":
Verwante definities voor "tied":
tie:
-
the tie (necktie; knotted tie)
– neckwear consisting of a long narrow piece of material worn (mostly by men) under a collar and tied in knot at the front 1 -
the tie (shawl; scarf; wrap)
– neckwear consisting of a long narrow piece of material worn (mostly by men) under a collar and tied in knot at the front 1 -
the tie
-
the tie
-
to tie (pinion; bind; tie up; bind fast; fasten; bind up; join)
-
to tie (button up; button; knot; tie on; bind together; attach; bind; tie up; tie together; fix; fasten)
-
to tie (bind; tie up; join; fasten)
-
to tie (tack up; lace; string; cant)
-
to tie (lash; bind)
-
to tie (bind together; bind; tie together)
-
to tie (chain; fetter)
Conjugations for tie:
present
- tie
- tie
- ties
- tie
- tie
- tie
simple past
- tied
- tied
- tied
- tied
- tied
- tied
present perfect
- have tied
- have tied
- has tied
- have tied
- have tied
- have tied
past continuous
- was tying
- were tying
- was tying
- were tying
- were tying
- were tying
future
- shall tie
- will tie
- will tie
- shall tie
- will tie
- will tie
continuous present
- am tying
- are tying
- is tying
- are tying
- are tying
- are tying
subjunctive
- be tied
- be tied
- be tied
- be tied
- be tied
- be tied
diverse
- tie!
- let's tie!
- tied
- tying
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor tie:
Verwante woorden van "tie":
Synoniemen voor "tie":
Antoniemen van "tie":
Verwante definities voor "tie":
Wiktionary: tie
tie
Cross Translation:
noun
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• tie | → anudar | ↔ knopen — een vastzittende lus in een koord, draad of touw maken |
• tie | → atar | ↔ binden — vastmaken (evt. figuurlijk) |
• tie | → corbata | ↔ Krawatte — Kleidungsstück: schmales Stoffband, dass man um den Hals und Kragen bindet, meist zum Anzug getragen |
• tie | → anudar | ↔ verknoten — (transitiv) durch einen Knoten verbinden, anbinden |
• tie | → amarrar; atar | ↔ zurren — (transitiv), Nautik: einen Gegenstand mit Hilfe eines Taues oder einer Kette fixieren |
• tie | → fijar; sujetar | ↔ attacher — Fixer |
• tie | → corbata | ↔ cravate — morceau d’étoffe porté autour du cou |
• tie | → enlace | ↔ lien — Ce qui sert à lier |
• tie | → ligar; anudar; relacionar; atar; vincular | ↔ lier — serrer avec une corde ou avec toute autre chose flexible. |
• tie | → empate | ↔ match nul — (sport) pointage désignant une égalité entre deux opposants à la fin de la rencontre. |
• tie | → anudar; ligar; atar | ↔ nouer — lier au moyen d’un nœud, d'un lien. |
• tie | → ligar; atar; encuadernar | ↔ relier — lier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire. |