Overzicht
Engels naar Spaans: Meer gegevens...
- sparkling:
-
sparkle:
- brillar; hacer brillar; dar luz; destellar; amanecer; iluminarse; centellear; clarear; relampaguear; espumar; burbujear; chispear; igualar; aplanar; abrillantar; relucir; resplandecer; fulgurar; perlar; echar chispas
- centella; chispeo; esplendor; fulgor; brillo; centelleo; chispitas; luz; resplandor; destello
- Wiktionary:
Engels
Uitgebreide vertaling voor sparkling (Engels) in het Spaans
sparkling:
-
sparkling (brilliant; beautiful; glistening; glittering)
brillante; reluciente; resplandeciente-
brillante bijvoeglijk naamwoord
-
reluciente bijvoeglijk naamwoord
-
resplandeciente bijvoeglijk naamwoord
-
-
sparkling (brilliant; shiny)
brillante; reluciente; resplandeciente; relumbrante-
brillante bijvoeglijk naamwoord
-
reluciente bijvoeglijk naamwoord
-
resplandeciente bijvoeglijk naamwoord
-
relumbrante bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor sparkling:
Verwante woorden van "sparkling":
Synoniemen voor "sparkling":
Antoniemen van "sparkling":
Verwante definities voor "sparkling":
sparkle:
-
to sparkle (shine; twinkle; flicker; radiate; shimmer; flare; give off light; vibrate; beam)
brillar; hacer brillar; dar luz; destellar; amanecer; iluminarse; centellear; clarear; relampaguear-
brillar werkwoord
-
hacer brillar werkwoord
-
dar luz werkwoord
-
destellar werkwoord
-
amanecer werkwoord
-
iluminarse werkwoord
-
centellear werkwoord
-
clarear werkwoord
-
relampaguear werkwoord
-
-
to sparkle (fizz; effervesce; bubble)
-
to sparkle (shine; glisten; glitter)
chispear; brillar; hacer brillar; igualar; aplanar; abrillantar-
chispear werkwoord
-
brillar werkwoord
-
hacer brillar werkwoord
-
igualar werkwoord
-
aplanar werkwoord
-
abrillantar werkwoord
-
-
to sparkle (glisten; shine; glitter; shimmer; glimmer)
brillar; relucir; resplandecer; chispear; destellar; fulgurar; centellear-
brillar werkwoord
-
relucir werkwoord
-
resplandecer werkwoord
-
chispear werkwoord
-
destellar werkwoord
-
fulgurar werkwoord
-
centellear werkwoord
-
-
to sparkle (bead; pearl; bubble)
-
to sparkle
-
to sparkle
echar chispas-
echar chispas werkwoord
-
-
to sparkle (twinkle)
Conjugations for sparkle:
present
- sparkle
- sparkle
- sparkles
- sparkle
- sparkle
- sparkle
simple past
- sparkled
- sparkled
- sparkled
- sparkled
- sparkled
- sparkled
present perfect
- have sparkled
- have sparkled
- has sparkled
- have sparkled
- have sparkled
- have sparkled
past continuous
- was sparkling
- were sparkling
- was sparkling
- were sparkling
- were sparkling
- were sparkling
future
- shall sparkle
- will sparkle
- will sparkle
- shall sparkle
- will sparkle
- will sparkle
continuous present
- am sparkling
- are sparkling
- is sparkling
- are sparkling
- are sparkling
- are sparkling
subjunctive
- be sparkled
- be sparkled
- be sparkled
- be sparkled
- be sparkled
- be sparkled
diverse
- sparkle!
- let's sparkle!
- sparkled
- sparkling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the sparkle
-
the sparkle (sparkling; splendour; glittering; lustre; luster; splendor)
-
the sparkle (flickers; rays; small traces)
-
the sparkle (flickering; shine; glint; glittering; flash; flicker; light signal)
-
the sparkle (gleam; glint; shine)
-
the sparkle (sparkling; twinkling)