Overzicht
Engels naar Spaans: Meer gegevens...
- shutting:
-
shut:
- cerrar; pasar; cerrarse; cerrar de golpe; cuadrar; cerrar con llave; suceder; concluir; atacar; guardar; concertar; celebrar; importar; tapar; sellar; cerrar herméticamente
- cerrado; espeso; gordo; cercano; estancado; denso; además; encima; ancho; grueso; hinchado; corpulento; cerrado con llave; estar cerrado
-
Wiktionary:
- shut → cerrar
- shut → cerrado, cerrar, cerrar con llave
Engels
Uitgebreide vertaling voor shutting (Engels) in het Spaans
shutting:
-
the shutting (closing; close-down; partition; locking; barrier)
Vertaal Matrix voor shutting:
Synoniemen voor "shutting":
Antoniemen van "shutting":
Verwante definities voor "shutting":
shut:
-
to shut (close; draw)
-
to shut (close; pull to; pull shut)
cerrar; cerrar de golpe; cerrarse; cerrar con llave; tapar; sellar; cerrar herméticamente-
cerrar werkwoord
-
cerrar de golpe werkwoord
-
cerrarse werkwoord
-
cerrar con llave werkwoord
-
tapar werkwoord
-
sellar werkwoord
-
cerrar herméticamente werkwoord
-
-
to shut (plug; demarcate; put under seal; seal; stop up; close; fence off; bind)
cerrar; tapar; cerrar herméticamente-
cerrar werkwoord
-
tapar werkwoord
-
cerrar herméticamente werkwoord
-
-
to shut (click shut; close)
cerrar; cerrarse; cerrar de golpe; cerrar con llave-
cerrar werkwoord
-
cerrarse werkwoord
-
cerrar de golpe werkwoord
-
cerrar con llave werkwoord
-
Conjugations for shut:
present
- shut
- shut
- shuts
- shut
- shut
- shut
simple past
- shut
- shut
- shut
- shut
- shut
- shut
present perfect
- have shut
- have shut
- has shut
- have shut
- have shut
- have shut
past continuous
- was shutting
- were shutting
- was shutting
- were shutting
- were shutting
- were shutting
future
- shall shut
- will shut
- will shut
- shall shut
- will shut
- will shut
continuous present
- am shutting
- are shutting
- is shutting
- are shutting
- are shutting
- are shutting
subjunctive
- be shut
- be shut
- be shut
- be shut
- be shut
- be shut
diverse
- shut!
- let's shut!
- shut
- shutting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
shut (closed; dense)
cerrado; espeso; gordo; cercano; estancado; denso; además; encima; ancho; grueso; hinchado; corpulento; cerrado con llave-
cerrado bijvoeglijk naamwoord
-
espeso bijvoeglijk naamwoord
-
gordo bijvoeglijk naamwoord
-
cercano bijvoeglijk naamwoord
-
estancado bijvoeglijk naamwoord
-
denso bijvoeglijk naamwoord
-
además bijvoeglijk naamwoord
-
encima bijvoeglijk naamwoord
-
ancho bijvoeglijk naamwoord
-
grueso bijvoeglijk naamwoord
-
hinchado bijvoeglijk naamwoord
-
corpulento bijvoeglijk naamwoord
-
cerrado con llave bijvoeglijk naamwoord
-
-
shut (closed)
cerrado; estar cerrado; cerrado con llave-
cerrado bijvoeglijk naamwoord
-
estar cerrado bijvoeglijk naamwoord
-
cerrado con llave bijvoeglijk naamwoord
-