Engels
Uitgebreide vertaling voor overpowering (Engels) in het Spaans
overpowering:
-
overpowering (awecommanding; overwhelming; respectful; reverential; stupendous; deferent; regardful)
imponente; impresionante; respetuoso; majestuoso; admirable; asombroso; soberbio; abrumador; arrollador; apabullante; deferente; con respeto; con toda la estima-
imponente bijvoeglijk naamwoord
-
impresionante bijvoeglijk naamwoord
-
respetuoso bijvoeglijk naamwoord
-
majestuoso bijvoeglijk naamwoord
-
admirable bijvoeglijk naamwoord
-
asombroso bijvoeglijk naamwoord
-
soberbio bijvoeglijk naamwoord
-
abrumador bijvoeglijk naamwoord
-
arrollador bijvoeglijk naamwoord
-
apabullante bijvoeglijk naamwoord
-
deferente bijvoeglijk naamwoord
-
con respeto bijvoeglijk naamwoord
-
con toda la estima bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor overpowering:
Verwante woorden van "overpowering":
Synoniemen voor "overpowering":
Verwante definities voor "overpowering":
overpower:
-
to overpower (overwhelm; take possession of something; overcome; tame)
-
to overpower (bring under control; subject; bring to submission; tame; control)
Conjugations for overpower:
present
- overpower
- overpower
- overpowers
- overpower
- overpower
- overpower
simple past
- overpowered
- overpowered
- overpowered
- overpowered
- overpowered
- overpowered
present perfect
- have overpowered
- have overpowered
- has overpowered
- have overpowered
- have overpowered
- have overpowered
past continuous
- was overpowering
- were overpowering
- was overpowering
- were overpowering
- were overpowering
- were overpowering
future
- shall overpower
- will overpower
- will overpower
- shall overpower
- will overpower
- will overpower
continuous present
- am overpowering
- are overpowering
- is overpowering
- are overpowering
- are overpowering
- are overpowering
subjunctive
- be overpowered
- be overpowered
- be overpowered
- be overpowered
- be overpowered
- be overpowered
diverse
- overpower!
- let's overpower!
- overpowered
- overpowering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they