Engels
Uitgebreide vertaling voor lessening (Engels) in het Spaans
lessening:
-
the lessening (diminishing)
-
lessening (decreasing; diminishing; fading; declining; abating; weakening; subsiding)
decreciendo; bajando; disminuyendo-
decreciendo bijvoeglijk naamwoord
-
bajando bijvoeglijk naamwoord
-
disminuyendo bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor lessening:
Verwante woorden van "lessening":
Synoniemen voor "lessening":
Antoniemen van "lessening":
Verwante definities voor "lessening":
lessen:
-
to lessen (decrease; diminish; reduce; curtail; scale down; dwindle; shrink away; mark down)
-
to lessen (weaken; dilute; abate; adulterate; enervate; enfeeble; become weak; lose strength)
debilitarse; debilitar; aflojarse; perder fuerza-
debilitarse werkwoord
-
debilitar werkwoord
-
aflojarse werkwoord
-
perder fuerza werkwoord
-
-
to lessen (shrink; diminish; decrease; reduce; shrivel up; shrink back; dwindle; shrivel; go down; shrink away; drop)
Conjugations for lessen:
present
- lessen
- lessen
- lessens
- lessen
- lessen
- lessen
simple past
- lessened
- lessened
- lessened
- lessened
- lessened
- lessened
present perfect
- have lessened
- have lessened
- has lessened
- have lessened
- have lessened
- have lessened
past continuous
- was lessening
- were lessening
- was lessening
- were lessening
- were lessening
- were lessening
future
- shall lessen
- will lessen
- will lessen
- shall lessen
- will lessen
- will lessen
continuous present
- am lessening
- are lessening
- is lessening
- are lessening
- are lessening
- are lessening
subjunctive
- be lessened
- be lessened
- be lessened
- be lessened
- be lessened
- be lessened
diverse
- lessen!
- let's lessen!
- lessened
- lessening
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor lessen:
Verwante woorden van "lessen":
Synoniemen voor "lessen":
Antoniemen van "lessen":
Verwante definities voor "lessen":
Wiktionary: lessen
lessen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lessen | → amenguar; menguar; reducirse; disminuir | ↔ verminderen — afnemen in aantal, kleiner worden |
• lessen | → disminuir; adelgazar | ↔ abnehmen — kleiner oder weniger werden |
• lessen | → bajar; inclinar | ↔ abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur. |
• lessen | → resumir; abreviar; acortar | ↔ abréger — rendre plus court. |