Engels
Uitgebreide vertaling voor insulting (Engels) in het Spaans
insulting:
-
insulting (offending; humiliating)
humiliante-
humiliante bijvoeglijk naamwoord
-
-
insulting (offending; offensive; injurious)
agraviante; hiriente; ofensivo; vejatorio; insultante; lacerante-
agraviante bijvoeglijk naamwoord
-
hiriente bijvoeglijk naamwoord
-
ofensivo bijvoeglijk naamwoord
-
vejatorio bijvoeglijk naamwoord
-
insultante bijvoeglijk naamwoord
-
lacerante bijvoeglijk naamwoord
-
-
insulting (slanderous; scandalous; injurious; offending; backbiting)
ofensivo; insultante; difamatorio; maldiciente-
ofensivo bijvoeglijk naamwoord
-
insultante bijvoeglijk naamwoord
-
difamatorio bijvoeglijk naamwoord
-
maldiciente bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor insulting:
Verwante woorden van "insulting":
Synoniemen voor "insulting":
Verwante definities voor "insulting":
insult:
Conjugations for insult:
present
- insult
- insult
- insults
- insult
- insult
- insult
simple past
- insulted
- insulted
- insulted
- insulted
- insulted
- insulted
present perfect
- have insulted
- have insulted
- has insulted
- have insulted
- have insulted
- have insulted
past continuous
- was insulting
- were insulting
- was insulting
- were insulting
- were insulting
- were insulting
future
- shall insult
- will insult
- will insult
- shall insult
- will insult
- will insult
continuous present
- am insulting
- are insulting
- is insulting
- are insulting
- are insulting
- are insulting
subjunctive
- be insulted
- be insulted
- be insulted
- be insulted
- be insulted
- be insulted
diverse
- insult!
- let's insult!
- insulted
- insulting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor insult:
Verwante woorden van "insult":
Synoniemen voor "insult":
Verwante definities voor "insult":
Wiktionary: insult
insult
Cross Translation:
noun
verb
-
to offend
- insult → insultar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• insult | → ofensa; injuria; afrenta | ↔ smaad — aantasting van iemands eer of goede naam in woord of geschrift (niet per se door het verstrekken van onjuiste feiten) |
• insult | → ofender; insultar | ↔ krenken — beledigen |
• insult | → ofender | ↔ grieven — beledigen |
• insult | → insulto | ↔ belediging — een krenking van iemands gevoel van eer of eigenwaarde |
• insult | → agraviar; afrentar; ofender; insultar | ↔ beledigen — nare opmerkingen maken tegen of over een persoon |
• insult | → insultar | ↔ affronteren — (overgankelijk) (formeel, nld) beledigen, krenken |
• insult | → ofensa; insulto; injuria; afrenta | ↔ affront — belediging |
• insult | → insulto | ↔ Beleidigung — jede Verletzung der persönlichen Ehre eines anderen |
• insult | → afrenta; injuria; ofensa; insulto | ↔ affront — outrage fait en face, soit en paroles, être en action. |
• insult | → injuria; ofensa; afrenta; insulto | ↔ injure — archaïque|fr injustice. |
• insult | → insulto | ↔ insulte — outrage, de fait ou de parole, avec dessein préméditer d’offenser. |
• insult | → insultar | ↔ insulter — outrager de fait ou de parole, avec dessein préméditer d’offenser. |
• insult | → ofender; ultrajar | ↔ offenser — outrager quelqu’un par une offense. |