Overzicht
Engels naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. son:
  2. Wiktionary:
Spaans naar Engels:   Meer gegevens...
  1. ser:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor son (Engels) in het Spaans

son:

son [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the son
    el hijo
    • hijo [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. the son (kid)
    el muchacho

Vertaal Matrix voor son:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hijo son kid; little kid; sonny
muchacho kid; son lad; little boy; little chap; teen; teenager; teener; teenybopper
- boy

Verwante woorden van "son":


Synoniemen voor "son":

  • boy; male offspring; man-child
  • Son; Word; Logos; hypostasis; hypostasis of Christ

Antoniemen van "son":


Verwante definities voor "son":

  1. a male human offspring1
    • their son became a famous judge1

Wiktionary: son

son
noun
  1. a male person in relation to his parents
  2. a son through major influence
  3. male descendant
  4. familiar address

Cross Translation:
FromToVia
son hijo Sohn — männlicher, direkter Nachkomme
son hijo zoon — een mannelijk kind
son hijo fils — Tout être humain du sexe masculin considéré par rapport à son père et à sa mère, ou à un des deux seulement.
son hijo garçon — Descendant

Son:


Vertaal Matrix voor Son:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- Logos; Word

Verwante definities voor "Son":

  1. the divine word of God; the second person in the Trinity (incarnate in Jesus)1

Verwante vertalingen van son



Spaans

Uitgebreide vertaling voor son (Spaans) in het Engels

son:


Synoniemen voor "son":


Wiktionary: son

son
  1. third-person plural simple present indicative form of be
noun
  1. sensation perceived by the ear

Cross Translation:
FromToVia
son pretext smoes — verzinsel als uitvlucht, voorwendsel, uitvlucht ebank|smoes1
son sound klank — in het algemeen wordt hiermee het totaal aan eigenschappen van een geluid aangeduid
son way wijze — manier
son sound; voice VoxStimme, Laut

son vorm van ser:

ser werkwoord

  1. ser (existir; vivir)
    to exist
    • exist werkwoord (exists, existed, existing)

Conjugations for ser:

presente
  1. soy
  2. eres
  3. es
  4. somos
  5. sóis
  6. son
imperfecto
  1. era
  2. eras
  3. era
  4. eramos
  5. erais
  6. eran
indefinido
  1. fui
  2. fuiste
  3. fue
  4. fuimos
  5. fuisteis
  6. fueron
fut. de ind.
  1. seré
  2. serás
  3. será
  4. seremos
  5. seréis
  6. serán
condic.
  1. sería
  2. serías
  3. sería
  4. seríamos
  5. seríais
  6. serían
pres. de subj.
  1. que sea
  2. que seas
  3. que sea
  4. que seamos
  5. que seáis
  6. que sean
imp. de subj.
  1. que fuera
  2. que fueras
  3. que fuera
  4. que fuéramos
  5. que fuerais
  6. que fueran
miscelánea
  1. ¡sé!
  2. ¡sed!
  3. ¡no seas!
  4. ¡no seáis!
  5. sido
  6. siendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

ser [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el ser (criatura; tipo; sujeto)
    the creature; the creation

Vertaal Matrix voor ser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
creation criatura; ser; sujeto; tipo confección; creación; elaboración; fabricación; fruta; fruto; hechura; producto; producto manufacturado
creature criatura; ser; sujeto; tipo animales; fauna; mundo animal; zoología
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exist existir; ser; vivir

Verwante woorden van "ser":


Synoniemen voor "ser":


Wiktionary: ser

ser
verb
  1. colloquial: be
  2. used to form the passive voice
  3. used to indicate that the subject has the qualities described by a noun or noun phrase
  4. used to connect a noun to an adjective that describes it
  5. used to indicate that the subject plays the role of the predicate nominative
  6. used to indicate that the subject and object are the same
  7. exist
  8. occur, take place
noun
  1. a living being

Cross Translation:
FromToVia
ser being; existence SeinPhilosophie, Ontologie: das Tatsächlich-vorhanden-Sein, Dasein, teilweise auch: Existenz
ser be esseVollverb: sein, vorhanden sein, existieren
ser be sein — Kopula, die dem Subjekt ein logisches Prädikat zuordnet
ser be seinzusammen mit einer Ortsangabe: sich am genannten Ort befinden
ser get along; with; each; other; comprehend; apprehend; grasp; know; about; how; to; do; be; an; expert; at verstehen — (reflexiv) ohne Streitigkeiten mit jemandem auskommen, eine gute persönliche Beziehung zu jemandem haben
ser will be; be; get; become; amount to worden — (hulpwerkwoord) vormt de lijdende vorm
ser be zijn — bestaan
ser be zijn — zich bevinden.
ser be zijn — gelijk zijn aan.
ser be zijn — tot de groep behoren van
ser have zijn — de eigenschap hebben.
ser have zijnzijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van ergatieven
ser have; been zijnzijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van de lijdende vorm
ser be être — Verbe
ser existence; being êtreexistence, c’est-à-dire le fait d’exister, au sens abstrait.