Overzicht
Engels naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. past:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor past (Engels) in het Spaans

past:

past [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the past
    – the time that has elapsed 1
    el pasado
    • pasado [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. the past (past tense)
    – a verb tense that expresses actions or states in the past 1
    tiempo pasado

past bijvoeglijk naamwoord

  1. past (at an earlier date; previous; former; )
    antiguo; ex
    • antiguo bijvoeglijk naamwoord
    • ex bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor past:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pasado past
- past tense; past times; yesteryear
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- preceding; retiring
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- by
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- bygone; over; spent
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
antiguo at an earlier date; before; earlier; ex; former; formerly; in former times; late; one-time; past; previous; retired ancient; antique; archaic; flat; old; old fashioned; stale; veteran
ex at an earlier date; before; earlier; ex; former; formerly; in former times; late; one-time; past; previous; retired
pasado accomplished; achieved; before that; came by; clear; completed; concluded; dropped by; dropped in; elapsed; evident; exceeded; expired; finished; handed round; happened; lapsed; last; miserable; out; over; paltry; passed on; poor; preceding; prepared; previous; previously; ragged; ready; ready for use; shabby; shady; surpassed; unsightly
tiempo pasado past; past tense

Verwante woorden van "past":

  • pasts

Synoniemen voor "past":


Antoniemen van "past":


Verwante definities voor "past":

  1. of a person who has held and relinquished a position or office1
  2. earlier than the present time; no longer current1
    • time past1
    • his youth is past1
    • this past Thursday1
    • the past year1
  3. so as to pass a given point1
    • every hour a train goes past1
  4. a verb tense that expresses actions or states in the past1
  5. the time that has elapsed1
    • forget the past1
  6. a earlier period in someone's life (especially one that they have reason to keep secret)1
    • reporters dug into the candidate's past1

Wiktionary: past

past
noun
  1. period of time that has already happened
  2. (grammar) past tense

Cross Translation:
FromToVia
past pasado verleden — de voorafgaande tijd
past pasado Vergangenheit — (nur Singular) Allgemein: Zeitabschnitt, der zurückliegt
past antecedentes Vergangenheit — (nur Singular) das im Leben einer Person Erlebte und insbesondere Getane und Gesagte (also das von anderen Wahrgenommene)
past pasado vorüber — K|örtlich an etwas oder jemanden vorbei
past pasado; terminado vorüber — K|zeitlich ein Abschnitt oder Ereignis ist vergangen
past pasado passé — Le temps écoulé
past pasada passé — Qui est périmé.
past pasado; anterior précédent — Qui précéder, qui est immédiatement avant, en parlant ordinairement par rapport au temps.

Verwante vertalingen van past