Home ->Woordenboeken ->Engels/Spaans ->Zoek: cargo

Engelse en Spaanse zoekresultaten voor: cargo

Overzicht
Engels naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. cargo:
  2. Wiktionary:
Spaans naar Engels:   Meer gegevens...
  1. cargo:
  2. cargar:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor cargo (Engels) in het Spaans

cargo:

cargo [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the cargo (loading; freight; load; )
    el cargo; el peso; la carga; el cargamento
    • cargo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • peso [el ~] zelfstandig naamwoord
    • carga [la ~] zelfstandig naamwoord
    • cargamento [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. the cargo
    el cargo; la carga; el lastre; la camionada; la tonelada
    • cargo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • carga [la ~] zelfstandig naamwoord
    • lastre [el ~] zelfstandig naamwoord
    • camionada [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tonelada [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. the cargo
    el flete; el cargamento
    • flete [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cargamento [el ~] zelfstandig naamwoord
  4. the cargo (road transport; transportation; goods-traffic; )
    el transporte por carretera
  5. the cargo (freight; shipment; load)
    el flete; la estiba; el cargamento; el cargo; el peso; la carga; la mercancía; el porte; el gravamen; el lastre; la imputación; la camionada
    • flete [el ~] zelfstandig naamwoord
    • estiba [la ~] zelfstandig naamwoord
    • cargamento [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cargo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • peso [el ~] zelfstandig naamwoord
    • carga [la ~] zelfstandig naamwoord
    • mercancía [la ~] zelfstandig naamwoord
    • porte [el ~] zelfstandig naamwoord
    • gravamen [el ~] zelfstandig naamwoord
    • lastre [el ~] zelfstandig naamwoord
    • imputación [la ~] zelfstandig naamwoord
    • camionada [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor cargo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
camionada cargo; freight; load; shipment cartload
carga cargo; freight; haul; load; loading; shipment; weight argy-bargy; baggage; burden; cartload; commotion; embarkation; enshipment; entraining; fuss; hubble-bubble; load; loading; luggage; pack; payload; squabbling; stir; upload
cargamento cargo; freight; haul; load; loading; shipment; weight argy-bargy; cartload; charges; commotion; embarkation; fuss; hubble-bubble; loading; shipment; squabbling; stir
cargo cargo; freight; haul; load; loading; shipment; weight accusation; allegation; cartload; embarkation; enshipment; entraining; function; imputation; insinuation; job; loading; position; post; work
estiba cargo; freight; load; shipment congestion; hold-up; jam; stagnation; stoppage; stowing
flete cargo; freight; load; shipment freight; freight rate
gravamen cargo; freight; load; shipment charges; chicanery; fuss; hassle; hotchpotch; jumble; medley; mishmash; trouble making
imputación cargo; freight; load; shipment accusation; allegation; argy-bargy; commotion; fuss; hotchpotch; hubble-bubble; imputation; insinuation; jumble; medley; mishmash; squabbling; stir
lastre cargo; freight; load; shipment ballast
mercancía cargo; freight; load; shipment business; commerce; commodity; craft; make; manufacture; merchandise; metier; métier; profession; trade
peso cargo; freight; haul; load; loading; shipment; weight argy-bargy; balance; chicanery; commotion; compulsion; fuss; hassle; hotchpotch; hubble-bubble; jumble; medley; mishmash; pressure; scales; shell; squabbling; steelyard; stir; trouble making; weigh-beam; weigh-house; weighhouse; weighing machine; weighing-house; weight; wrapper
porte cargo; freight; load; shipment appearance; build; figure; stature
tonelada cargo barrel; bucket; butt; cask; drum; hold; pail; pan; tub; vat; vessel
transporte por carretera cargo; carrying-traffic; goods-traffic; road transport; transfer; transport; transportation road transport
- consignment; freight; lading; load; loading; payload; shipment
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
peso weight

Verwante woorden van "cargo":


Synoniemen voor "cargo":


Verwante definities voor "cargo":

  1. goods carried by a large vehicle1

Wiktionary: cargo

cargo
noun
  1. freight carried by a ship
Cross Translation:
FromToVia
• cargo → carguero; buque ↔ vrachtboot — een boot die gebouwd is om vracht te vervoeren
• cargo → cargamento; carga ↔ vracht — de lading van een vervoermiddel
• cargo → cargamento; carga ↔ scheepslading — de goederen die in het ruim van een vrachtschip vervoerd worden
• cargo → carga ↔ Ladung — Transportwirtschaft: Last, die auf ein Transportmittel gebracht wird
• cargo → cargamento ↔ cargaison — marine|fr L’ensemble de toutes les marchandises qui composer la charge principale d’un navire.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van cargo



Spaans

Uitgebreide vertaling voor cargo (Spaans) in het Engels

cargo:

cargo [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cargo (trabajo; actividad; empleo; obra)
    the work; the job
    • work [the ~] zelfstandig naamwoord
    • job [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. el cargo (carga; lastre; camionada; tonelada)
    the cargo
    • cargo [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. el cargo (carga; peso; cargamento)
    the freight; the cargo; the load; the shipment; the loading; the haul; the weight
    • freight [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cargo [the ~] zelfstandig naamwoord
    • load [the ~] zelfstandig naamwoord
    • shipment [the ~] zelfstandig naamwoord
    • loading [the ~] zelfstandig naamwoord
    • haul [the ~] zelfstandig naamwoord
    • weight [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. el cargo (función; puesto; oficio)
    the function; the position; the job
    • function [the ~] zelfstandig naamwoord
    • position [the ~] zelfstandig naamwoord
    • job [the ~] zelfstandig naamwoord
    the post
    – a job in an organization 1
    • post [the ~] zelfstandig naamwoord
      • he occupied a post in the treasury1
  5. el cargo (cargamento; flete; estiba; )
    the freight; the shipment; the load; the cargo
    • freight [the ~] zelfstandig naamwoord
    • shipment [the ~] zelfstandig naamwoord
    • load [the ~] zelfstandig naamwoord
    • cargo [the ~] zelfstandig naamwoord
  6. el cargo (acusación; inculpación; querella; imputación)
    the accusation; the allegation; the insinuation; the imputation
  7. el cargo (carga; embarque)
    the enshipment; the embarkation; the loading; the entraining
  8. el cargo (camionada; carga; cargamento; carretada)
    the cartload
    • cartload [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor cargo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accusation acusación; cargo; imputación; inculpación; querella acusación; alusión; denuncia; insinuación; querella
allegation acusación; cargo; imputación; inculpación; querella boleta de caja; recibo; vale de caja
cargo camionada; carga; cargamento; cargo; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte; tonelada cargamento; flete; transporte por carretera
cartload camionada; carga; cargamento; cargo; carretada
embarkation carga; cargo; embarque cargamento; embarque
enshipment carga; cargo; embarque
entraining carga; cargo; embarque
freight camionada; carga; cargamento; cargo; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte flete
function cargo; función; oficio; puesto calidad; cualidad; empleo; funcionalidad; función; trabajo
haul carga; cargamento; cargo; peso
imputation acusación; cargo; imputación; inculpación; querella acometer; atacar; insinuación
insinuation acusación; cargo; imputación; inculpación; querella acusación; alusión; denuncia; insinuación; querella
job actividad; cargo; empleo; función; obra; oficio; puesto; trabajo caso; changa; colocación; contrato; círculo laboral; designación; empleo; empleo remunerado; función; instalación; lugar de trabajo; nombramiento; pequeño arreglo; profesión; proyecto; puesto; puesto de trabajo; taller; trabajito; trabajo
load camionada; carga; cargamento; cargo; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte acumulación; acumulamiento; carga; cargar; colección; desbarajuste; estorbo; gran cantidad; incomodidad; jaleo; masa; molestia; molestias; montón; muchedumbre; multitud; pequeña carga; pila; trastos
loading carga; cargamento; cargo; embarque; peso cargamento; cargar; embarque
position cargo; función; oficio; puesto actitud; aspecto; capa; categoría; clase; clase social; clasificación; condición en que se halla alguien o algo; condición social; distribución; división; empleo; enfoque; estado; estado de ánimo; humor; modo de ver; modo de ver las cosas; perspectiva; posición; postura; punto de vista; situación; toma de posición; trabajo; ángulo de incidencia; ángulo visual
post cargo; función; oficio; puesto artículo; centinela; columna; elemento para exponer; empleo; entrega de envíos a correos; espigón; lombriz; machón; malecón; malecón del puerto; muelle; mástil; palo; pila; pilar; poste; puesto; puesto de guardia; tenderete; tiendecilla ambulante; trabajo
shipment camionada; carga; cargamento; cargo; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte cargamento; embarque
weight carga; cargamento; cargo; peso carga sentimental; estorbo; gravedad; importancia; incomodidad; interés; jaleo; molestia; molestias; pesadez; peso; valor
work actividad; cargo; empleo; obra; trabajo acción; actividad; empleo; función; misión; obra; ocupación; procedimiento; profesión; trabajo
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
freight cargar; fletar; recargar
function funcionar; ir a trabajar; salir a trabajar; trabajar en
haul acarrear; arrastrar; atraer; guindar; izar; remolcar; sacar para mostrar; traer; traer arrastrando
load agraviar; aumentar; aumentar la carga; cargar; cargar un fusil; embarcar; estibar; fletar; hacer más pesado; recargar; reforzar
position aplicar; depositar; encajar; engarzar; meter; poner; situar
post asentar; colocar; desarrollarse; echar al buzón; echar al correo; exponer; publicar; registrar; situar
weight agraviar; aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar
work elucubrar; ir a trabajar; proceder; salir a trabajar; trabajar; trabajar en
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
shipment enviar

Verwante woorden van "cargo":


Synoniemen voor "cargo":


Wiktionary: cargo

cargo
noun
  1. professional or official position
  2. a charge of misconduct
Cross Translation:
FromToVia
• cargo → position ↔ positie — een vaste betrekking
• cargo → function ↔ functie — positie binnen een bedrijf of organisatie
• cargo → charge ↔ aanklacht — bij de rechtbank ingediende beschuldiging of klacht
• cargo → seat ↔ zetel — lidmaatschap van een raad of vergadering, meestal met een beperkt aantal leden
• cargo → accusation; charge; complaint; indictment; accusal; blame; denunciation; allegation ↔ accusation — action en justice par laquelle on accuser quelqu’un.
• cargo → degree; grade ↔ degré — espace compris entre deux marches d’un escalier.
• cargo → accusation; denunciation ↔ dénonciation — action de dénoncer ; signification officielle.
• cargo → function; job; office; post; capacity; position ↔ fonction — Activité qui tend à un but précis
• cargo → service; facility; attendance; function; job; office; post; capacity; position ↔ office — Fonction, emploi
• cargo → post; job; office; capacity; position; appointment ↔ place — Dignité, charge, emploi qu’une personne occupe
• cargo → grievance; lament; accusation; charge; indictment; accusal; blame; denunciation; allegation ↔ plainte — Traductions à trier suivant le sens

cargo vorm van cargar:

cargar werkwoord

  1. cargar (fletar; recargar)
    to load; to freight; lade
    • load werkwoord (loads, loaded, loading)
    • freight werkwoord (freights, freighted, freighting)
    • lade werkwoord
  2. cargar (embarcar; recargar)
    to load; to ship
    • load werkwoord (loads, loaded, loading)
    • ship werkwoord (ships, shipped, shipping)
  3. cargar
    to heap up
    • heap up werkwoord (heaps up, heaped up, heaping up)
  4. cargar
    to drag; to carry; to carry along
    • drag werkwoord (drags, dragged, dragging)
    • carry werkwoord (carries, carried, carrying)
    • carry along werkwoord (carry along, carried along, carrying along)
  5. cargar
    upload
    – To transfer a copy of a file from a local computer to a remote computer by means of a modem or network. 2
  6. cargar (llenar; empastar; acolchar; rellenar; colmar)
    to fill
    • fill werkwoord (fills, filled, filling)
  7. cargar (facturar; cobrar)
    to invoice
    – send an bill to 1
    • invoice werkwoord (invoices, invoiced, invoicing)
      • She invoiced the company for her expenses1
    to charge
    • charge werkwoord (charges, charged, charging)
    to bill
    – demand payment 1
    • bill werkwoord (bills, billed, billing)
      • We were billed for 4 nights in the hotel, although we stayed only 3 nights1
  8. cargar (estibar; recargar; fletar)
    to load; to recharge; charge with electricity
  9. cargar (ordenar; encargar; agobiar; )
    to aggravate; burden
    • aggravate werkwoord (aggravates, aggravated, aggravating)
    • burden werkwoord

Conjugations for cargar:

presente
  1. cargo
  2. cargas
  3. carga
  4. cargamos
  5. cargáis
  6. cargan
imperfecto
  1. cargaba
  2. cargabas
  3. cargaba
  4. cargábamos
  5. cargabais
  6. cargaban
indefinido
  1. cargué
  2. cargaste
  3. cargó
  4. cargamos
  5. cargasteis
  6. cargaron
fut. de ind.
  1. cargaré
  2. cargarás
  3. cargará
  4. cargaremos
  5. cargaréis
  6. cargarán
condic.
  1. cargaría
  2. cargarías
  3. cargaría
  4. cargaríamos
  5. cargaríais
  6. cargarían
pres. de subj.
  1. que cargue
  2. que cargues
  3. que cargue
  4. que carguemos
  5. que carguéis
  6. que carguen
imp. de subj.
  1. que cargara
  2. que cargaras
  3. que cargara
  4. que cargáramos
  5. que cargarais
  6. que cargaran
miscelánea
  1. ¡carga!
  2. ¡cargad!
  3. ¡no cargues!
  4. ¡no carguéis!
  5. cargado
  6. cargando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

cargar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cargar
    the freighting; the chartering; the freightment; the loading
  2. el cargar
    the charging
    • charging [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. el cargar (carga)
    the load
    – The maximum amount of activity that can be performed by a resource in a time period. 2
    • load [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor cargar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bill afiche; anuncio mural; boca de un pájaro; cartel; cheque; cuenta; factura; nota; pico; poster; proposición; propuesta; propuesta de ley; proyecto de ley
burden carga; carga sentimental; tara; tensión emocional
charge acta; acusación; atestado; carga eléctrica; denuncia; gasto; querella
charging cargar cargar en cuenta
chartering cargar chárter; fletamento
drag ancla; calada; carruaje de caza; chupada; coche de caza; irritación; rastra; resistencia del aire; rezón
fill relleno
freight camionada; carga; cargamento; cargo; estiba; flete; gravamen; imputación; lastre; mercancía; peso; porte
freighting cargar
freightment cargar
invoice cuenta; factura; nota
load carga; cargar acumulación; acumulamiento; camionada; carga; cargamento; cargo; colección; desbarajuste; estiba; estorbo; flete; gran cantidad; gravamen; imputación; incomodidad; jaleo; lastre; masa; mercancía; molestia; molestias; montón; muchedumbre; multitud; pequeña carga; peso; pila; porte; trastos
loading cargar carga; cargamento; cargo; embarque; peso
ship barca; barcaza; barco; barquito; bote; buque; embarcación; góndola; lancha; lanchón; nave; naveta; navícula; navío; vapor
upload carga
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aggravate agobiar; cargar; encargar; gravar; mandar; ordenar; pesar sobre agravar; agudizarse; animar; apoyar; empeorar; encender; engendrar; entornar; estimular; exacerbarse; incentivar; incitar; motivar; recrudecerse
bill cargar; cobrar; facturar
burden agobiar; cargar; encargar; gravar; mandar; ordenar; pesar sobre endilgar; endosar; ensillar
carry cargar acompañar; alcanzar; apasionar; apoyar; conducir; llevar; sostener; sufrir; traer; transportar; trasladar
carry along cargar alcanzar; apoyar; llevar; sostener; sufrir
charge cargar; cobrar; facturar acusar; adivinar; alzar; barruntar; cobrar; conjeturar; culpar; dar orden de; decretar; dictar; disponer; elevar; encargar; encomendar; imponer; inculpar; levantar; mandar; obligar; ordenar; percibir; prescribir; recaudar; sospechar
charge with electricity cargar; estibar; fletar; recargar
drag cargar arrastrar; atraer; birlar; estirar de; mangar; rastrear; tirar de; traer; traer arrastrando
fill acolchar; cargar; colmar; empastar; llenar; rellenar acolchar; atiborrar; colmar; hartarse; llenar; llenar hasta el borde; llenar hasta los topes; ocupar espacio; rellenar; saciarse; saturarse; tomar espacio
freight cargar; fletar; recargar
heap up cargar acumular; acumularse; amontonar; amontonarse; apilar
invoice cargar; cobrar; facturar
lade cargar; fletar; recargar
load cargar; embarcar; estibar; fletar; recargar agraviar; aumentar; aumentar la carga; cargar un fusil; hacer más pesado; reforzar
recharge cargar; estibar; fletar; recargar recargar
ship cargar; embarcar; recargar embarcar; entregar; entregar a domicilio; enviar; expedir; ir a bordo; llevar; mandar; remitir; repartir; repartir a domicilio; retransmitir; suministrar; traer
upload cargar

Synoniemen voor "cargar":


Wiktionary: cargar

cargar
verb
  1. to read into memory
  2. to put a load on
  3. to cause to take on an electric charge
  4. to transport by lifting
Cross Translation:
FromToVia
• cargar → make heavier ↔ verzwaren — opzettelijk beladen met extra gewicht
• cargar → carry; haul ↔ sjouwen — lopen met een zware lading
• cargar → load ↔ belasten — gewichten plaatsen op
• cargar → burden; load ↔ beladen — een lading aanbrengen op een lastdier of een voer- of vaartuig
• cargar → debit ↔ abbuchen — (transitiv) einen Geldbetrag von einem Konto rechnerisch abziehen, subtrahieren
• cargar → put the blame on; shift on; shift upon; shuffle off ↔ abschieben — Schuld oder Verantwortung auf jemanden oder auf missliche Umstände schieben
• cargar → charge ↔ laden — (transitiv) einen Akkumulator (Akku) oder Kondensator mit elektrischer Energie auffüllen
• cargar → load ↔ laden — (transitiv) von einem Datenspeicher lesen (lassen)
• cargar → load ↔ laden — (transitiv) eine Schusswaffe mit Munition versehen
• cargar → upload ↔ uploaden — EDV: einen Upload durchführen; Daten online an einen anderen Rechner oder Server schicken
• cargar → charge; load; burden; overload; pad; entrust; assign; commission; instruct; appoint; authorize; take charge ↔ charger — garnir d’une charge.
• cargar → bore; tire; weary ↔ fatiguer — affaiblir par une trop grande dépense de force.
• cargar → bore; tire; weary ↔ lasser — désuet|fr rendre las.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van cargo







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1508 seconde
Page rendered in 1.0 seconds