Overzicht
Engels naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. vise:
  2. Wiktionary:
Spaans naar Engels:   Meer gegevens...
  1. visar:


Engels

Uitgebreide vertaling voor vise (Engels) in het Spaans

vise:

vise [the ~] zelfstandig naamwoord, Amerikaans

  1. the vise (bench vice; vice; bench vise)
    – a holding device attached to a workbench; has two jaws to hold workpiece firmly in place 1
    el torno
    • torno [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. the vise (vice)
    – a holding device attached to a workbench; has two jaws to hold workpiece firmly in place 1
    la cuña; el calzo; la chaveta; el calce
    • cuña [la ~] zelfstandig naamwoord
    • calzo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • chaveta [la ~] zelfstandig naamwoord
    • calce [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor vise:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
calce vice; vise
calzo vice; vise
chaveta vice; vise cotter pin; peg; pin
cuña vice; vise cleat; clothes pin; clothes-peg; key; peg; quoin; wedge
torno bench vice; bench vise; vice; vise dental drill; lathe; winch; windlass
- bench vise

Synoniemen voor "vise":


Verwante definities voor "vise":

  1. a holding device attached to a workbench; has two jaws to hold workpiece firmly in place1

Wiktionary: vise

vise
noun
  1. two-jawed instrument for holding work

Verwante vertalingen van vise



Spaans

Uitgebreide vertaling voor vise (Spaans) in het Engels

visar:

visar werkwoord

  1. visar (contrastar; firmar; trazar; )
    to be in contrast with
  2. visar (rubricar; firmar; firmar la recepción; caracterizar)
    to paraph; to initial
    • paraph werkwoord (paraphs, paraphed, paraphing)
    • initial werkwoord (initials, initialled, initialling)

Conjugations for visar:

presente
  1. viso
  2. visas
  3. visa
  4. visamos
  5. visáis
  6. visan
imperfecto
  1. visaba
  2. visabas
  3. visaba
  4. visábamos
  5. visabais
  6. visaban
indefinido
  1. visé
  2. visaste
  3. visó
  4. visamos
  5. visasteis
  6. visaron
fut. de ind.
  1. visaré
  2. visarás
  3. visará
  4. visaremos
  5. visaréis
  6. visarán
condic.
  1. visaría
  2. visarías
  3. visaría
  4. visaríamos
  5. visaríais
  6. visarían
pres. de subj.
  1. que vise
  2. que vises
  3. que vise
  4. que visemos
  5. que viséis
  6. que visen
imp. de subj.
  1. que visara
  2. que visaras
  3. que visara
  4. que visáramos
  5. que visarais
  6. que visaran
miscelánea
  1. ¡visa!
  2. ¡visad!
  3. ¡no vises!
  4. ¡no viséis!
  5. visado
  6. visando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor visar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
initial inicial; letra inicial
paraph iniciales
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
be in contrast with calcar; caracterizar; contrastar; dibujarse; firmar; firmar la recepción; perfilarse; recortarse; rubricar; trazar; visar
initial caracterizar; firmar; firmar la recepción; rubricar; visar
paraph caracterizar; firmar; firmar la recepción; rubricar; visar
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
initial inicial

Synoniemen voor "visar":