Enmity: vertaling Engels

Engels

Uitgebreide vertaling voor enmity (Engels) in het Spaans

the enmity (hate; hatred; intolerance)
el odio
- odio [el ~] zelfstandig naamwoord
the enmity (hostility; animosity)
la hostilidad; la enemistad
- hostilidad [la ~] zelfstandig naamwoord
- enemistad [la ~] zelfstandig naamwoord
the enmity (animosity; feud)
la enemistad; la hostilidad; la animosidad; la enemistad hereditaria
- enemistad [la ~] zelfstandig naamwoord
- hostilidad [la ~] zelfstandig naamwoord
- animosidad [la ~] zelfstandig naamwoord
- enemistad hereditaria [la ~] zelfstandig naamwoord
the enmity (feud; animosity; rancour; rancor)
el rencor; el resentimiento; la enemistad; la animosidad; el odio de familia; la enemistad hereditaria
- rencor [el ~] zelfstandig naamwoord
- resentimiento [el ~] zelfstandig naamwoord
- enemistad [la ~] zelfstandig naamwoord
- animosidad [la ~] zelfstandig naamwoord
- odio de familia [el ~] zelfstandig naamwoord
- enemistad hereditaria [la ~] zelfstandig naamwoord
the enmity (religious hatred; intolerance)
la antirreligiosidad
- antirreligiosidad [la ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
animosidad	animosity; enmity; feud; rancor; rancour	craving; desire; drive; energy; gin; hunger; impetus; jenever; lust; momentum; passion; passionate desire; soul; spirit; spunk; strength; thoroughness
antirreligiosidad	enmity; intolerance; religious hatred
enemistad	animosity; enmity; feud; hostility; rancor; rancour
enemistad hereditaria	animosity; enmity; feud; rancor; rancour
hostilidad	animosity; enmity; feud; hostility
odio	enmity; hate; hatred; intolerance	abomination; detestation
odio de familia	animosity; enmity; feud; rancor; rancour
rencor	animosity; enmity; feud; rancor; rancour	bitterness; embitterment; envy; grudge; grumpiness; ill-will; jealousy; peevishness; pique; rancor; rancour; resentment; spite; testiness; vindictiveness
resentimiento	animosity; enmity; feud; rancor; rancour	bitterness; embitterment; envy; grudge; grumpiness; ill-will; jealousy; peevishness; pique; rancor; rancour; resentment; revenge; spite; surliness; testiness; tetchiness
-	antagonism; hostility; ill will

enmity

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• enmity	→ animadversión; hostilidad; enemistad	↔ vijandschap — een toestand van op voet van oorlog zijn
• enmity	→ enemistad	↔ Feindschaft — Gegnerschaft; feindliche Haltung/ Gesinnung