Overzicht
Engels Synoniemen: Meer gegevens...
- sparing:
-
spare:
- consider; spare; save; put money in the bank; bank; economize; moderate; have left; economise; give up; part with; dispense with
- reserve; spare; spare part; fifth wheel
- spare; preserve
- plain; spare; bare; unornamented; unembellished; scanty; trim; redundant; excess; surplus; superfluous; extra; supernumerary; supererogatory; free
Engels
Uitgebreide synoniemen voor sparing in het Engels
sparing:
-
sparing
sparing; thrifty; frugal; economical-
sparing bijvoeglijk naamwoord
-
thrifty bijvoeglijk naamwoord
-
frugal bijvoeglijk naamwoord
-
economical bijvoeglijk naamwoord
-
-
sparing
– avoiding waste 1frugal; sparing; economical; scotch; stinting– avoiding waste 1-
frugal bijvoeglijk naamwoord
-
sparing bijvoeglijk naamwoord
-
economical bijvoeglijk naamwoord
-
scotch bijvoeglijk naamwoord
-
stinting bijvoeglijk naamwoord
-
-
sparing
Verwante woorden van "sparing":
Alternatieve synoniemen voor "sparing":
Verwante definities voor "sparing":
spare:
-
to spare
-
to spare
-
to spare
-
to spare
– use frugally or carefully 1 -
to spare
– give up what is not strictly needed 1to spare; to give up; to part with; dispense with– give up what is not strictly needed 1-
dispense with werkwoord
-
to spare
– refrain from harming 1 -
to spare
– save or relieve from an experience or action 1
Conjugations for spare:
present
- spare
- spare
- spares
- spare
- spare
- spare
simple past
- spared
- spared
- spared
- spared
- spared
- spared
present perfect
- have spared
- have spared
- has spared
- have spared
- have spared
- have spared
past continuous
- was sparing
- were sparing
- was sparing
- were sparing
- were sparing
- were sparing
future
- shall spare
- will spare
- will spare
- shall spare
- will spare
- will spare
continuous present
- am sparing
- are sparing
- is sparing
- are sparing
- are sparing
- are sparing
subjunctive
- be spared
- be spared
- be spared
- be spared
- be spared
- be spared
diverse
- spare!
- let's spare!
- spared
- sparing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the spare
-
the spare
– a score in tenpins; knocking down all ten after rolling two balls 1 -
the spare
– an extra car wheel and tire for a four-wheel vehicle 1 -
the spare
– an extra component of a machine or other apparatus 1
-
spare
– lacking embellishment or ornamentation 1plain; spare; bare; unornamented; unembellished– lacking embellishment or ornamentation 1-
plain bijvoeglijk naamwoord
-
spare bijvoeglijk naamwoord
-
bare bijvoeglijk naamwoord
-
unornamented bijvoeglijk naamwoord
-
unembellished bijvoeglijk naamwoord
-
-
spare
– lacking in amplitude or quantity 1 -
spare
– thin and fit 1 -
spare
– more than is needed, desired, or required 1redundant; excess; spare; surplus; superfluous; extra; supernumerary; supererogatory– more than is needed, desired, or required 1-
redundant bijvoeglijk naamwoord
-
excess bijvoeglijk naamwoord
-
spare bijvoeglijk naamwoord
-
surplus bijvoeglijk naamwoord
-
superfluous bijvoeglijk naamwoord
-
extra bijvoeglijk naamwoord
-
supernumerary bijvoeglijk naamwoord
-
supererogatory bijvoeglijk naamwoord
-
-
spare
– kept in reserve especially for emergency use 1 -
spare
– not taken up by scheduled activities 1