Home ->Woordenboeken ->Engels/Engels ->Vertaal profits

Synoniemen voor "profits" in het Engels

Overzicht
Engels Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. profits:
  2. profit:

Engels

Uitgebreide synoniemen voor profits in het Engels

profits:

profits [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the profits
    – the excess of revenues over outlays in a given period of time (including depreciation and other non-cash expenses) 1
    the profit; the net; the earnings; the net income; the profits; the lucre; the net profit
    – the excess of revenues over outlays in a given period of time (including depreciation and other non-cash expenses) 1
    • profit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • net [the ~] zelfstandig naamwoord
    • earnings [the ~] zelfstandig naamwoord
    • net income [the ~] zelfstandig naamwoord
    • profits [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lucre [the ~] zelfstandig naamwoord
    • net profit [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. the profits
    – something won (especially money) 1
    the win; the profits; the winnings
    – something won (especially money) 1
    • win [the ~] zelfstandig naamwoord
    • profits [the ~] zelfstandig naamwoord
    • winnings [the ~] zelfstandig naamwoord

Alternatieve synoniemen voor "profits":


Antoniemen van "profits":


Verwante definities voor "profits":

  1. the excess of revenues over outlays in a given period of time (including depreciation and other non-cash expenses)1
  2. something won (especially money)1

profits vorm van profit:

profit [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the profit
    the profit; the yield; the benefit; the return; the output; the gain
    • profit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • yield [the ~] zelfstandig naamwoord
    • benefit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • return [the ~] zelfstandig naamwoord
    • output [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gain [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. the profit
    the profit; the benefit; the advantage; the gain; the earnings; the yield; the winning; the output; the economy; the return; the victory; the take
    • profit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • benefit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • advantage [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gain [the ~] zelfstandig naamwoord
    • earnings [the ~] zelfstandig naamwoord
    • yield [the ~] zelfstandig naamwoord
    • winning [the ~] zelfstandig naamwoord
    • output [the ~] zelfstandig naamwoord
    • economy [the ~] zelfstandig naamwoord
    • return [the ~] zelfstandig naamwoord
    • victory [the ~] zelfstandig naamwoord
    • take [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. the profit
    the value; the usefulness; the benefit; the profit; the use
    • value [the ~] zelfstandig naamwoord
    • usefulness [the ~] zelfstandig naamwoord
    • benefit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • profit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • use [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. the profit
    the acquisition; the purchase; the gain; the shoppings; the profit
    • acquisition [the ~] zelfstandig naamwoord
    • purchase [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gain [the ~] zelfstandig naamwoord
    • shoppings [the ~] zelfstandig naamwoord
    • profit [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. the profit
    the benefit; the profit
    • benefit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • profit [the ~] zelfstandig naamwoord
  6. the profit
    the profit; the profit balance
  7. the profit
    the profit
    • profit [the ~] zelfstandig naamwoord
  8. the profit
    – the advantageous quality of being beneficial 1
    the gain; the profit
    – the advantageous quality of being beneficial 1
    • gain [the ~] zelfstandig naamwoord
    • profit [the ~] zelfstandig naamwoord
  9. the profit
    – the excess of revenues over outlays in a given period of time (including depreciation and other non-cash expenses) 1
    the profit; the net; the earnings; the net income; the net profit; the profits; the lucre
    – the excess of revenues over outlays in a given period of time (including depreciation and other non-cash expenses) 1
    • profit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • net [the ~] zelfstandig naamwoord
    • earnings [the ~] zelfstandig naamwoord
    • net income [the ~] zelfstandig naamwoord
    • net profit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • profits [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lucre [the ~] zelfstandig naamwoord
  10. the profit
    – The difference between revenue obtained from sales and expense incurred in product delivery activities. 2
    the profit
    – The difference between revenue obtained from sales and expense incurred in product delivery activities. 2
    • profit [the ~] zelfstandig naamwoord

profit

  1. profit
    gain; yield; profit

to profit werkwoord (profits, profited, profiting)

  1. to profit
    – make a profit; gain money or materially 1
    to profit; turn a profit
    – make a profit; gain money or materially 1
    • profit werkwoord (profits, profited, profiting)
      • The company has not profited from the merger1
    • turn a profit werkwoord
  2. to profit
    – derive a benefit from 1
    to gain; to benefit; to profit
    – derive a benefit from 1
    • gain werkwoord (gains, gained, gaining)
    • benefit werkwoord (benefits, benefitted, benefitting)
    • profit werkwoord (profits, profited, profiting)
      • She profited from his vast experience1

Conjugations for profit:

present
  1. profit
  2. profit
  3. profits
  4. profit
  5. profit
  6. profit
simple past
  1. profited
  2. profited
  3. profited
  4. profited
  5. profited
  6. profited
present perfect
  1. have profited
  2. have profited
  3. has profited
  4. have profited
  5. have profited
  6. have profited
past continuous
  1. was profiting
  2. were profiting
  3. was profiting
  4. were profiting
  5. were profiting
  6. were profiting
future
  1. shall profit
  2. will profit
  3. will profit
  4. shall profit
  5. will profit
  6. will profit
continuous present
  1. am profiting
  2. are profiting
  3. is profiting
  4. are profiting
  5. are profiting
  6. are profiting
subjunctive
  1. be profited
  2. be profited
  3. be profited
  4. be profited
  5. be profited
  6. be profited
diverse
  1. profit!
  2. let's profit!
  5. profited
  6. profiting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Verwante woorden van "profit":


Alternatieve synoniemen voor "profit":


Antoniemen van "profit":


Verwante definities voor "profit":

  1. the advantageous quality of being beneficial1
  2. the excess of revenues over outlays in a given period of time (including depreciation and other non-cash expenses)1
  3. make a profit; gain money or materially1
    • The company has not profited from the merger1
  4. derive a benefit from1
    • She profited from his vast experience1
  5. The difference between revenue obtained from sales and expense incurred in product delivery activities.2

Verwante synoniemen voor profits







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0363 seconde
Page rendered in 1.0 seconds