Engels
Uitgebreide synoniemen voor busy in het Engels
busy:
-
busy
busy; occupied; engaged; busily engaged; tied up-
busy bijvoeglijk naamwoord
-
occupied bijvoeglijk naamwoord
-
engaged bijvoeglijk naamwoord
-
busily engaged bijvoeglijk naamwoord
-
tied up bijvoeglijk naamwoord
-
-
busy
busy; active; humming; operative; busily; hard-working; actively; working; industrious; industriously-
busy bijvoeglijk naamwoord
-
active bijvoeglijk naamwoord
-
humming bijvoeglijk naamwoord
-
operative bijvoeglijk naamwoord
-
busily bijwoord
-
hard-working bijvoeglijk naamwoord
-
actively bijwoord
-
working bijvoeglijk naamwoord
-
industrious bijvoeglijk naamwoord
-
industriously bijwoord
-
-
busy
– crowded with or characterized by much activity 1 -
busy
– actively or fully engaged or occupied 1 -
busy
– intrusive in a meddling or offensive manner 1busy; meddling; meddlesome; officious; busybodied; interfering– intrusive in a meddling or offensive manner 1-
busy bijvoeglijk naamwoord
-
meddling bijvoeglijk naamwoord
-
meddlesome bijvoeglijk naamwoord
-
officious bijvoeglijk naamwoord
-
busybodied bijvoeglijk naamwoord
-
interfering bijvoeglijk naamwoord
-
-
busy
– (of facilities such as telephones or lavatories) unavailable for use by anyone else or indicating unavailability; (`engaged' is a British term for a busy telephone line) 1 -
busy
– overcrowded or cluttered with detail 1 -
busy
– Pertaining to time when a person is already scheduled for another task and is not available. 2 -
busy
– Pertaining to the state of a phone line when it is in use. 2
-
busy
– keep busy with 1