Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
- exceed:
-
Wiktionary:
- exceed → übertreffen, überschreiten, bewältigen, meistern, bemeistern, siegen, besiegen, überwinden, überflügeln, übersteigen, überragen
Engels
Uitgebreide vertaling voor exceed (Engels) in het Duits
exceed:
Conjugations for exceed:
present
- exceed
- exceed
- exceeds
- exceed
- exceed
- exceed
simple past
- exceeded
- exceeded
- exceeded
- exceeded
- exceeded
- exceeded
present perfect
- have exceeded
- have exceeded
- has exceeded
- have exceeded
- have exceeded
- have exceeded
past continuous
- was exceeding
- were exceeding
- was exceeding
- were exceeding
- were exceeding
- were exceeding
future
- shall exceed
- will exceed
- will exceed
- shall exceed
- will exceed
- will exceed
continuous present
- am exceeding
- are exceeding
- is exceeding
- are exceeding
- are exceeding
- are exceeding
subjunctive
- be exceeded
- be exceeded
- be exceeded
- be exceeded
- be exceeded
- be exceeded
diverse
- exceed!
- let's exceed!
- exceeded
- exceeding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the exceed (excelling)
Vertaal Matrix voor exceed:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Übertreffen | exceed; excelling | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
überragen | exceed; excel; outbid; surpass; transcend | attract attention; be conspicuous; jut out; leap out; prance; protrude; show off; stand out; stick out |
übersteigen | exceed; excel; outbid; surpass; transcend | climb over |
übertreffen | exceed; excel; outbid; surpass; transcend | |
- | go past; outdo; outgo; outmatch; outperform; outstrip; overstep; pass; surmount; surpass; top; transcend |
Verwante woorden van "exceed":
Synoniemen voor "exceed":
Verwante definities voor "exceed":
Wiktionary: exceed
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• exceed | → übertreffen | ↔ overtreffen — een voorheen behaald niveau te boven gaan |
• exceed | → überschreiten | ↔ overschrijden — de overzijde van een grens betreden |
• exceed | → bewältigen; meistern; bemeistern; siegen; besiegen; überwinden; überflügeln; übersteigen; überragen; übertreffen | ↔ surmonter — monter au-dessus. |