Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
- thinness:
-
thin:
- dünn; mager; schmächtig; gebrechlich; nichtig; dürftig; hager; karg; kärglich; kränklich; schlank; leichtgebaut; fein; zart; zierlich; zerbrechlich; rank; grazil; zierlich gebaut; empfindlich; knapp; winzig; geringfügig; eng; gering; hinfällig; schäbig; ärmlich; armselig
- verringern; dezimieren; ausdünnen
- Wiktionary:
Engels
Uitgebreide vertaling voor thinness (Engels) in het Duits
thinness:
-
the thinness (rarity)
-
the thinness (hollowness; leanness)
-
the thinness (skinnyness; leanness; meagreness; meagerness)
-
the thinness (meagreness; sparsity; leanness; poorness; hollowness; skinniness; lankiness; meagerness)
Vertaal Matrix voor thinness:
Verwante woorden van "thinness":
Synoniemen voor "thinness":
Antoniemen van "thinness":
Verwante definities voor "thinness":
thinness vorm van thin:
-
thin (skinny; meagre; puny; meager)
dünn; mager; schmächtig; gebrechlich; nichtig; dürftig; hager; karg; kärglich; kränklich-
dünn bijvoeglijk naamwoord
-
mager bijvoeglijk naamwoord
-
schmächtig bijvoeglijk naamwoord
-
gebrechlich bijvoeglijk naamwoord
-
nichtig bijvoeglijk naamwoord
-
dürftig bijvoeglijk naamwoord
-
hager bijvoeglijk naamwoord
-
karg bijvoeglijk naamwoord
-
kärglich bijvoeglijk naamwoord
-
kränklich bijvoeglijk naamwoord
-
-
thin (slender; delicate; small-boned; petite)
– of relatively small extent from one surface to the opposite or in cross section 1schlank; dünn; schmächtig; leichtgebaut; fein; zart; zierlich; zerbrechlich; rank; grazil; zierlich gebaut-
schlank bijvoeglijk naamwoord
-
dünn bijvoeglijk naamwoord
-
schmächtig bijvoeglijk naamwoord
-
leichtgebaut bijvoeglijk naamwoord
-
fein bijvoeglijk naamwoord
-
zart bijvoeglijk naamwoord
-
zierlich bijvoeglijk naamwoord
-
zerbrechlich bijvoeglijk naamwoord
-
rank bijvoeglijk naamwoord
-
grazil bijvoeglijk naamwoord
-
zierlich gebaut bijvoeglijk naamwoord
-
-
thin (poor; lean; shabby; flimsy; miserable)
empfindlich; knapp; schmächtig; winzig; geringfügig; eng; gering; karg; dürftig; hinfällig; schäbig; hager; ärmlich; armselig-
empfindlich bijvoeglijk naamwoord
-
knapp bijvoeglijk naamwoord
-
schmächtig bijvoeglijk naamwoord
-
winzig bijvoeglijk naamwoord
-
geringfügig bijvoeglijk naamwoord
-
eng bijvoeglijk naamwoord
-
gering bijvoeglijk naamwoord
-
karg bijvoeglijk naamwoord
-
dürftig bijvoeglijk naamwoord
-
hinfällig bijvoeglijk naamwoord
-
schäbig bijvoeglijk naamwoord
-
hager bijvoeglijk naamwoord
-
ärmlich bijvoeglijk naamwoord
-
armselig bijvoeglijk naamwoord
-
-
to thin (make less numerous; decimate; thin out)
Conjugations for thin:
present
- thin
- thin
- thins
- thin
- thin
- thin
simple past
- thinned
- thinned
- thinned
- thinned
- thinned
- thinned
present perfect
- have thinned
- have thinned
- has thinned
- have thinned
- have thinned
- have thinned
past continuous
- was thinning
- were thinning
- was thinning
- were thinning
- were thinning
- were thinning
future
- shall thin
- will thin
- will thin
- shall thin
- will thin
- will thin
continuous present
- am thinning
- are thinning
- is thinning
- are thinning
- are thinning
- are thinning
subjunctive
- be thinned
- be thinned
- be thinned
- be thinned
- be thinned
- be thinned
diverse
- thin!
- let's thin!
- thinned
- thinning
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor thin:
Verwante woorden van "thin":
Synoniemen voor "thin":
Antoniemen van "thin":
Verwante definities voor "thin":
Wiktionary: thin
thin
Cross Translation:
adjective
thin
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• thin | → mager | ↔ mager — zeer dun met weinig vet |
• thin | → dünn | ↔ dun — van geringe dikte |
• thin | → grell; herb; scharf; beißend; heftig; hart; rau; streng; spitzfindig; subtil; geistreich; sinnreich; witzig | ↔ fin — délié, menu, mince ou étroit. |
• thin | → karg; schmal; dürftig; kärglich | ↔ insuffisant — Qui ne suffire pas. |
• thin | → dünn; schmal; hager | ↔ maigre — Qui a un manque de chair |
• thin | → dünn | ↔ mince — Qui a peu d’épaisseur. |
• thin | → knapp; selten; rar; karg; dürftig; kärglich; spärlich | ↔ rare — Qui est en petit nombre, qui se trouve difficilement. |