Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
- tenders:
-
tender:
- Ausschreibung; Verdingung; Submission; Kohlenwagen; Zahlungsmittel
- zärtlich; empfindlich; fein; delikat; liebend; empfindsam; heikel; sanft; sanftmütig; schwächlich; zart; hilflos; zerbrechlich; quetschbar; brechbar; mürbe; kränklich; brüchig; verletzbar; bröcklig; hinfällig; gläsern; verwundbar; schwach; flau; gebrechlich; saftig; feinfühlig; weich
-
Wiktionary:
- tender → zart, empfindlich, zärtlich, lieb, liebevoll, mürbe, empfindsam
- tender → Ausschreibung
- tender → zeichnen, zart, sanft, Kalenderwoche, Woche, süß, delikat, fein, gelinde, köstlich, lecker, wohlschmeckend, zartfühlend, feinfühlend, feinfühlig, empfindlich, taktvoll, behutsam, heikel, kitzlig, wählerisch, subtil, weich, schwabbelig, schwammig, Anerbieten, Antrag, Gebot, Aufführung, Darbietung, Vorlegung, Vorstellung, Präsentation, Darreichung, Darstellung, Offerte
Engels
Uitgebreide vertaling voor tenders (Engels) in het Duits
tenders:
-
the tenders
Vertaal Matrix voor tenders:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Anbieter | tenders | provider; service provider; synchronization provider; vendor |
Verwante woorden van "tenders":
tenders vorm van tender:
-
the tender
-
the tender (coal-truck)
der Kohlenwagen -
the tender
– Something used as a medium of payment. 1
-
tender (delicate; fragile; frail)
zärtlich; empfindlich; fein; delikat; liebend; empfindsam; heikel; sanft; sanftmütig; schwächlich; zart; hilflos-
zärtlich bijvoeglijk naamwoord
-
empfindlich bijvoeglijk naamwoord
-
fein bijvoeglijk naamwoord
-
delikat bijvoeglijk naamwoord
-
liebend bijvoeglijk naamwoord
-
empfindsam bijvoeglijk naamwoord
-
heikel bijvoeglijk naamwoord
-
sanft bijvoeglijk naamwoord
-
sanftmütig bijvoeglijk naamwoord
-
schwächlich bijvoeglijk naamwoord
-
zart bijvoeglijk naamwoord
-
hilflos bijvoeglijk naamwoord
-
-
tender (fragile; vulnerable; delicate; frail)
zerbrechlich; quetschbar; brechbar; mürbe; kränklich; zart; brüchig; empfindlich; verletzbar; schwächlich; bröcklig; hinfällig; gläsern; verwundbar; schwach; hilflos; flau; gebrechlich-
zerbrechlich bijvoeglijk naamwoord
-
quetschbar bijvoeglijk naamwoord
-
brechbar bijvoeglijk naamwoord
-
mürbe bijvoeglijk naamwoord
-
kränklich bijvoeglijk naamwoord
-
zart bijvoeglijk naamwoord
-
brüchig bijvoeglijk naamwoord
-
empfindlich bijvoeglijk naamwoord
-
verletzbar bijvoeglijk naamwoord
-
schwächlich bijvoeglijk naamwoord
-
bröcklig bijvoeglijk naamwoord
-
hinfällig bijvoeglijk naamwoord
-
gläsern bijvoeglijk naamwoord
-
verwundbar bijvoeglijk naamwoord
-
schwach bijvoeglijk naamwoord
-
hilflos bijvoeglijk naamwoord
-
flau bijvoeglijk naamwoord
-
gebrechlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
tender (succulent)
-
tender (sensitive; susceptible; delicate; subtle; oversensitive; easily hurt)
– given to sympathy or gentleness or sentimentality 2feinfühlig-
feinfühlig bijvoeglijk naamwoord
-
-
tender (soft)
Vertaal Matrix voor tender:
Verwante woorden van "tender":
Synoniemen voor "tender":
Antoniemen van "tender":
Verwante definities voor "tender":
Wiktionary: tender
tender
Cross Translation:
adjective
tender
adjective
-
weich (besonders bei Lebensmitteln)
-
ein feines Empfinden besitzend
-
sehr fühlbar, spürbar
-
als angenehm wahrnehmbar
-
Bekanntmachung darüber, dass man ein bestimmtes Angebot macht, mit der Aufforderung, sich darum zu bewerben oder daran teilzunehmen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• tender | → zart; sanft | ↔ mals — zacht en sappig |
• tender | → Kalenderwoche; Woche | ↔ week — tijdseenheid van 7 dagen |
• tender | → süß | ↔ doux — Apportant du réconfort. |
• tender | → delikat; fein; gelinde; zart; köstlich; lecker; wohlschmeckend; zartfühlend; feinfühlend; feinfühlig; empfindlich; taktvoll; behutsam; heikel; kitzlig; wählerisch; subtil | ↔ délicat — Qui est d’une très grande finesse, très délié. |
• tender | → weich; schwabbelig; schwammig | ↔ mou — À trier … |
• tender | → Anerbieten; Antrag; Gebot; Aufführung; Darbietung; Vorlegung; Vorstellung; Präsentation; Darreichung; Darstellung; Offerte | ↔ offre — action d’offrir. |