Sprigs in het Duits vertaald uit het Engels

Engels

Uitgebreide vertaling voor sprigs (Engels) in het Duits

the sprigs (twigs)
der Böcke; der Sessel; der Reisig; der Ausläufer
- Böcke [der ~] zelfstandig naamwoord
- Sessel [der ~] zelfstandig naamwoord
- Reisig [der ~] zelfstandig naamwoord
- Ausläufer [der ~] zelfstandig naamwoord
the sprigs (cuttings; shoots)
der Sprößlinge; der Setzlinge; der Stecklinge
- Sprößlinge [der ~] zelfstandig naamwoord
- Setzlinge [der ~] zelfstandig naamwoord
- Stecklinge [der ~] zelfstandig naamwoord
the sprigs (osiers; twigs)
der Reisig; Reisigholz
- Reisig [der ~] zelfstandig naamwoord
- Reisigholz [das ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Ausläufer	sprigs; twigs	chairs; crocks; crutches; perches; stools; tendril; tendrils
Böcke	sprigs; twigs	chairs; crocks; crutches; cue-supports; perches; stools
Reisig	osiers; sprigs; twigs	dead wood; dry sticks; kinddling
Reisigholz	osiers; sprigs; twigs
Sessel	sprigs; twigs	arm chair; bench; benches; chair; chairs; easy chair; front bench; reclining chair; seat; seats; settees; stool; work-bench
Setzlinge	cuttings; shoots; sprigs	planted number
Sprößlinge	cuttings; shoots; sprigs	brood
Stecklinge	cuttings; shoots; sprigs

the sprig (bough of a tree; branch; branch of a tree; bough)
der Zweig; der Ast; der Baumzweig
- Zweig [der ~] zelfstandig naamwoord
- Ast [der ~] zelfstandig naamwoord
- Baumzweig [der ~] zelfstandig naamwoord
the sprig (cutting; sprout; shoot)
der Sprößling; der Schuß; der Trieb
- Sprößling [der ~] zelfstandig naamwoord
- Schuß [der ~] zelfstandig naamwoord
- Trieb [der ~] zelfstandig naamwoord
the sprig (twig; branch; stick; scion; limb; offspring; progeny; shoot; spray)
der junger Zweig; Reis
- junger Zweig [der ~] zelfstandig naamwoord
- Reis [das ~] zelfstandig naamwoord
the sprig (branch; twig; limb)
der Zweig; Fach
- Zweig [der ~] zelfstandig naamwoord
- Fach [das ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Ast	bough; bough of a tree; branch; branch of a tree; sprig	court jester
Baumzweig	bough; bough of a tree; branch; branch of a tree; sprig
Fach	branch; limb; sprig; twig	craft; discipline; employment; job; métier; occupation; profession; science discipline; specialism; trade; work
Reis	branch; limb; offspring; progeny; scion; shoot; spray; sprig; stick; twig	rice
Schuß	cutting; shoot; sprig; sprout	bang; blast; boom; bump; crack; crash; dash; detonation; explosion; little dashes; pop; shot; smack; splash; squeeze; thud; thump
Sprößling	cutting; shoot; sprig; sprout	baby; cutting; descendant; descendent; infant; kid; kiddy; little child; little kid; nipper; offspring; shoot; small child; small one; sonny; sprout; tike; tiny tot; toddler; tot; tyke
Trieb	cutting; shoot; sprig; sprout	amusement; cattle trail; cutting; drive; driving cattle; fun; herding cattle; impulse; instinct; lust; passion; pleasure; sexual desire; shoot; sprout; tendril; tendrils; urge
Zweig	bough; bough of a tree; branch; branch of a tree; limb; sprig; twig	descendant; descendent; offspring
junger Zweig	branch; limb; offspring; progeny; scion; shoot; spray; sprig; stick; twig
-	branchlet; twig

an ornament that resembles a spray of leaves or flowers¹
a small branch or division of a branch (especially a terminal division); usually applied to branches of the current or preceding year¹