Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Vertaal shivers

Vertaal shivers van Engels naar Duits

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. shivers:
  2. shiver:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor shivers (Engels) in het Duits

shivers:

shivers [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the shivers (tremors; shudders)
    der Schauer; der Schauder
    • Schauer [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schauder [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. the shivers (splinters)
    der Späne; die Splitter
    • Späne [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Splitter [die ~] zelfstandig naamwoord
  3. the shivers (quivers)
    Zittern
    • Zittern [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor shivers:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schauder shivers; shudders; tremors chilliness; shiveriness
Schauer shivers; shudders; tremors short storms; showers
Splitter shivers; splinters curl of hair
Späne shivers; splinters chippings; clippings; cuttings; lumps; scraps; shreds; slivers; snips
Zittern quivers; shivers quiver; shake; shiver; shudder; tremble; tremor

shivers vorm van shiver:

to shiver werkwoord (shivers, shivered, shivering)

  1. to shiver (tremble; quiver; shudder; shake)
    zittern; beben; bibbern; frösteln; zucken; vibrieren
    • zittern werkwoord (zittere, zitterst, zittert, zitterte, zittertet, gezittert)
    • beben werkwoord (bebe, bebst, bebt, bebte, bebtet, gebebt)
    • bibbern werkwoord
    • frösteln werkwoord (fröstle, fröstelst, fröstelt, fröstelte, frösteltet, gefröstelt)
    • zucken werkwoord (zucke, zuckst, zuckt, zuckte, zucktet, gezuckt)
    • vibrieren werkwoord (vibriere, vibrierst, vibriert, vibrierte, vibriertet, vibriert)
  2. to shiver (shake; tremble)
    schütteln; beben; bibbern
  3. to shiver
    frösteln; zähneklappern; frieren; beben; zittern; schaudern; schnattern; schlottern
    • frösteln werkwoord (fröstle, fröstelst, fröstelt, fröstelte, frösteltet, gefröstelt)
    • zähneklappern werkwoord
    • frieren werkwoord (friere, frierst, friert, frierte, friertet, gefriert)
    • beben werkwoord (bebe, bebst, bebt, bebte, bebtet, gebebt)
    • zittern werkwoord (zittere, zitterst, zittert, zitterte, zittertet, gezittert)
    • schaudern werkwoord (schaudere, schauderst, schaudert, schauderte, schaudertet, geschaudert)
    • schnattern werkwoord (schnattere, schnatterst, schnattert, schnatterte, schnattertet, geschnattert)
    • schlottern werkwoord (schlottere, schlotterst, schlottert, schlotterte, schlottertet, geschlottert)
  4. to shiver (shudder)
    grausen; sich gruseln; sich grausen
  5. to shiver (vibrate; quaver; shake; )
    vibrieren; zittern; zucken
    • vibrieren werkwoord (vibriere, vibrierst, vibriert, vibrierte, vibriertet, vibriert)
    • zittern werkwoord (zittere, zitterst, zittert, zitterte, zittertet, gezittert)
    • zucken werkwoord (zucke, zuckst, zuckt, zuckte, zucktet, gezuckt)
  6. to shiver (be caught by horror; shudder)
    schaudern; vor Angst schlottern

Conjugations for shiver:

present
  1. shiver
  2. shiver
  3. shivers
  4. shiver
  5. shiver
  6. shiver
simple past
  1. shivered
  2. shivered
  3. shivered
  4. shivered
  5. shivered
  6. shivered
present perfect
  1. have shivered
  2. have shivered
  3. has shivered
  4. have shivered
  5. have shivered
  6. have shivered
past continuous
  1. was shivering
  2. were shivering
  3. was shivering
  4. were shivering
  5. were shivering
  6. were shivering
future
  1. shall shiver
  2. will shiver
  3. will shiver
  4. shall shiver
  5. will shiver
  6. will shiver
continuous present
  1. am shivering
  2. are shivering
  3. is shivering
  4. are shivering
  5. are shivering
  6. are shivering
subjunctive
  1. be shivered
  2. be shivered
  3. be shivered
  4. be shivered
  5. be shivered
  6. be shivered
diverse
  1. shiver!
  2. let's shiver!
  5. shivered
  6. shivering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

shiver [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the shiver (trembling; fluttering; shudder; )
    die Erschütterung
  2. the shiver (quiver; tremble; shake; shudder; tremor)
    Schlottern; Zittern

Vertaal Matrix voor shiver:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Erschütterung fluttering; quaking; quiver; quivering; shiver; shudder; trembling; tremor desperation; quaking; quivering; shaking; shudder; trembling; upheaval; vibration
Schlottern quiver; shake; shiver; shudder; tremble; tremor
Zittern quiver; shake; shiver; shudder; tremble; tremor quivers; shake; shivers; tremor
- chill; frisson; quiver; shake; shudder; thrill; tingle; tremble
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beben quiver; shake; shiver; shudder; tremble quake; quiver; shake; shudder; tremble
bibbern quiver; shake; shiver; shudder; tremble
frieren shiver freeze
frösteln quiver; shake; shiver; shudder; tremble
grausen shiver; shudder
schaudern be caught by horror; shiver; shudder abhor; be horrified; have a horror; loathe; shudder
schlottern shiver
schnattern shiver babble; blab; chat; chatter; chirp; drivel; gab; gabble; have a chat; jabber; jabber away; jaw; prattle; prattle on; quack; rattle; rot; talk crap; talk rot; talk rubbish; twaddle
schütteln shake; shiver; tremble jolt; lurch; rock
sich grausen shiver; shudder
sich gruseln shiver; shudder
vibrieren quaver; quiver; shake; shiver; shudder; tremble; vibrate quake; quiver; shake; shudder; tremble
vor Angst schlottern be caught by horror; shiver; shudder
zittern quaver; quiver; shake; shiver; shudder; tremble; vibrate quake; quiver; shake; shudder; tremble; vibrate with heat
zucken quaver; quiver; shake; shiver; shudder; tremble; vibrate convulse; quake; quiver; shake; shudder; tremble; twitch
zähneklappern shiver
- shudder; thrill; throb

Verwante woorden van "shiver":

  • shivering

Synoniemen voor "shiver":


Verwante definities voor "shiver":

  1. a reflex motion caused by cold or fear or excitement1
  2. an almost pleasurable sensation of fright1
  3. shake, as from cold1
    • The children are shivering--turn on the heat!1
  4. tremble convulsively, as from fear or excitement1

Wiktionary: shiver

shiver
verb
  1. to tremble or shake
noun
  1. the act or result of shivering
shiver
Cross Translation:
FromToVia
• shiver → Fröstein; Schauder ↔ huivering — een rilling als gevolg van afschuw of koude
• shiver → beben; zittern ↔ bibberen — hevig trillen van kou of angst
• shiver → gruseln ↔ frémir — Faire entendre une succession de petits bruits
• shiver → frösteln ↔ grelotter — trembler de froid.
• shiver → zittern; beben; schlottern; zucken ↔ trembler — Être agité de petites et fréquentes secousses. (Sens général)







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0397 seconde
Page rendered in 1.0 seconds