Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
- sharpness:
-
sharp:
- spitz; zugespitzt; schlagfertig; pfiffig; spitzfindig; gewichst; scharfsinnig; schlau; geschickt; flott; aufgeweckt; ausgekocht; gescheit; gerissen; dreist; behende; klug; glatt; gewandt; clever; verschmitzt; durchtrieben; ausgeschlafen; helle; geübt; flink; schneidig; scharf; kantig; schneidend; eckig; scharfschneidig; gemein; geschliffen; falsch; heimtückisch; böse; raffiniert; niederträchtig; listig; tückisch; bösartig; schuftig; verschlagen; hinterhältig; verstohlen; hinterlistig; gehässig; verräterisch; doppelzüngig; schurkisch; gerieben; gewitzt; mit schneidender Stimme; intelligent; weise; hochgelehrt; gelehrt; genial; brillant; gezahnt; geladen; wütend; sehr böse; erzürnt; sauer; ärgerlich; aufgebracht; vernünftig
-
Wiktionary:
- sharpness → Schärfe
- sharpness → Schärfe, Heftigkeit, Akutheit, schriller Klang, Gellen, Bitterkeit
- sharp → scharf, scharfsinning, spitz, -is, hoch, stechend, hell
- sharp → Erhöhungszeichen, Kreuz
- sharp → scharf, schrill, gellend, akut, heftig, hitzig, plötzlich auftretend, spitz, spitzwinkelig, grell, grelltönend, durchdringend, herb, beißend, hart, rau, streng, gewürzt, bitter
Engels
Uitgebreide vertaling voor sharpness (Engels) in het Duits
sharpness:
-
the sharpness (being in shape)
die Schneidigkeit -
the sharpness
die Schärfe; die Gewandtheit; die Schlagfertigkeit; die Gerissenheit; die Schneidigkeit; die Verschlagenheit; die Gewieftheit; die Spitzigkeit; die Geriebenheit; die Gewiegtheit -
the sharpness (sharp-mindedness; acuteness; discernment; keen perception; acumen; sagacity; slyness; shrewdness)
die Klugheit; die Gewandtheit; die Schlagfertigkeit; die Gerissenheit; die Scharfsinnigkeit; der Verstand; der Scharfsinn; der Intellekt; der Spürsinn; die Schlauheit; die Spitzfindigkeit; die Schneidigkeit; die Verschlagenheit; die Gewieftheit; die Geschliffenheit; die Geriebenheit -
the sharpness (cunning; keenness)
-
the sharpness (quick-wittedness; adeptness; intelligence)
die Klugheit; die Gewandtheit; die Schlagfertigkeit; die Schlauheit; die Witzigkeit; die Pfiffigkeit; die Gerissenheit; die Spitzfindigkeit; die Schneidigkeit; die Gewieftheit -
the sharpness (bitingness)
-
the sharpness (bittyness; cattishness)
die Bissigkeit -
the sharpness
– The degree of detail in the edges of subjects in an image. 1
Vertaal Matrix voor sharpness:
Verwante woorden van "sharpness":
Synoniemen voor "sharpness":
Antoniemen van "sharpness":
Verwante definities voor "sharpness":
Wiktionary: sharpness
sharpness
Cross Translation:
noun
-
cutting ability of an edge
- sharpness → Schärfe
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sharpness | → Schärfe; Heftigkeit | ↔ acrimonie — agressivité verbale due à une mauvaise humeur. |
• sharpness | → Akutheit; Heftigkeit; Schärfe; schriller Klang; Gellen | ↔ acuité — qualité de ce qui est aigu. |
• sharpness | → Schärfe; Heftigkeit; Bitterkeit | ↔ âcreté — qualité de ce qui est âcre. |
• sharpness | → Schärfe; Heftigkeit | ↔ âpreté — qualité de ce qui est âpre. |
sharp:
-
sharp (pointed)
-
sharp (pointed)
-
sharp (smart; perky; astute; clever; resourceful; wily; bright)
schlagfertig; pfiffig; spitzfindig; gewichst; scharfsinnig; schlau; geschickt; flott; aufgeweckt; ausgekocht; gescheit; gerissen; dreist; behende; klug; glatt; gewandt; clever; verschmitzt; durchtrieben; ausgeschlafen; helle; geübt; flink; schneidig-
schlagfertig bijvoeglijk naamwoord
-
pfiffig bijvoeglijk naamwoord
-
spitzfindig bijvoeglijk naamwoord
-
gewichst bijvoeglijk naamwoord
-
scharfsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
schlau bijvoeglijk naamwoord
-
geschickt bijvoeglijk naamwoord
-
flott bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeweckt bijvoeglijk naamwoord
-
ausgekocht bijvoeglijk naamwoord
-
gescheit bijvoeglijk naamwoord
-
gerissen bijvoeglijk naamwoord
-
dreist bijvoeglijk naamwoord
-
behende bijvoeglijk naamwoord
-
klug bijvoeglijk naamwoord
-
glatt bijvoeglijk naamwoord
-
gewandt bijvoeglijk naamwoord
-
clever bijvoeglijk naamwoord
-
verschmitzt bijvoeglijk naamwoord
-
durchtrieben bijvoeglijk naamwoord
-
ausgeschlafen bijvoeglijk naamwoord
-
helle bijvoeglijk naamwoord
-
geübt bijvoeglijk naamwoord
-
flink bijvoeglijk naamwoord
-
schneidig bijvoeglijk naamwoord
-
-
sharp (sharp-edged)
scharf; kantig; schneidend; eckig-
scharf bijvoeglijk naamwoord
-
kantig bijvoeglijk naamwoord
-
schneidend bijvoeglijk naamwoord
-
eckig bijvoeglijk naamwoord
-
-
sharp (razor-sharp)
scharfschneidig-
scharfschneidig bijvoeglijk naamwoord
-
-
sharp (cunning; vicious; mean; nasty; shrewd; sly; underhand; vile; slippery; false; low)
gemein; geschliffen; falsch; schlau; heimtückisch; böse; raffiniert; niederträchtig; listig; tückisch; bösartig; gewichst; schuftig; verschlagen; hinterhältig; verstohlen; durchtrieben; gerissen; glatt; hinterlistig; gehässig; verräterisch; ausgekocht; doppelzüngig; schurkisch; gerieben; gewandt-
gemein bijvoeglijk naamwoord
-
geschliffen bijvoeglijk naamwoord
-
falsch bijvoeglijk naamwoord
-
schlau bijvoeglijk naamwoord
-
heimtückisch bijvoeglijk naamwoord
-
böse bijvoeglijk naamwoord
-
raffiniert bijvoeglijk naamwoord
-
niederträchtig bijvoeglijk naamwoord
-
listig bijvoeglijk naamwoord
-
tückisch bijvoeglijk naamwoord
-
bösartig bijvoeglijk naamwoord
-
gewichst bijvoeglijk naamwoord
-
schuftig bijvoeglijk naamwoord
-
verschlagen bijvoeglijk naamwoord
-
hinterhältig bijvoeglijk naamwoord
-
verstohlen bijvoeglijk naamwoord
-
durchtrieben bijvoeglijk naamwoord
-
gerissen bijvoeglijk naamwoord
-
glatt bijvoeglijk naamwoord
-
hinterlistig bijvoeglijk naamwoord
-
gehässig bijvoeglijk naamwoord
-
verräterisch bijvoeglijk naamwoord
-
ausgekocht bijvoeglijk naamwoord
-
doppelzüngig bijvoeglijk naamwoord
-
schurkisch bijvoeglijk naamwoord
-
gerieben bijvoeglijk naamwoord
-
gewandt bijvoeglijk naamwoord
-
-
sharp (sharp-edged; keen; pointed)
zugespitzt-
zugespitzt bijvoeglijk naamwoord
-
-
sharp (keen)
-
sharp (cutting; stinging)
schneidend; mit schneidender Stimme-
schneidend bijvoeglijk naamwoord
-
mit schneidender Stimme bijvoeglijk naamwoord
-
-
sharp (intelligent; smart; knowledgable; bright; wise; sensible; brainy; clever; brilliant)
intelligent; weise; klug; scharfsinnig; hochgelehrt; schlau; gescheit; gelehrt; genial; brillant-
intelligent bijvoeglijk naamwoord
-
weise bijvoeglijk naamwoord
-
klug bijvoeglijk naamwoord
-
scharfsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
hochgelehrt bijvoeglijk naamwoord
-
schlau bijvoeglijk naamwoord
-
gescheit bijvoeglijk naamwoord
-
gelehrt bijvoeglijk naamwoord
-
genial bijvoeglijk naamwoord
-
brillant bijvoeglijk naamwoord
-
-
sharp (jagged; keen-edged)
-
sharp (furious; blazing; angry; bitter; virulent; fiery; indignant; glaring)
-
sharp (nimble; clever; smart; quick)
-
sharp (bright; smart; clever)
klug; vernünftig; gescheit; clever-
klug bijvoeglijk naamwoord
-
vernünftig bijvoeglijk naamwoord
-
gescheit bijvoeglijk naamwoord
-
clever bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor sharp:
Verwante woorden van "sharp":
Synoniemen voor "sharp":
Antoniemen van "sharp":
Verwante definities voor "sharp":
Wiktionary: sharp
sharp
Cross Translation:
adjective
sharp
-
able to cut easily
- sharp → scharf
-
intelligent
- sharp → scharfsinning
-
pointed, able to pierce easily
-
of a note, played a semitone higher than usual
- sharp → -is
-
musically higher-pitched than desired
- sharp → hoch
-
having an intense, acrid flavour
- sharp → scharf
-
intense and sudden (of pain)
- sharp → stechend
-
stylish or attractive
- sharp → scharf
-
-
- sharp → Erhöhungszeichen
adjective
noun
Cross Translation:
Computer vertaling door derden: