Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
- sharpen:
-
sharp:
- spitz; zugespitzt; schlagfertig; pfiffig; spitzfindig; gewichst; scharfsinnig; schlau; geschickt; flott; aufgeweckt; ausgekocht; gescheit; gerissen; dreist; behende; klug; glatt; gewandt; clever; verschmitzt; durchtrieben; ausgeschlafen; helle; geübt; flink; schneidig; scharf; kantig; schneidend; eckig; scharfschneidig; gemein; geschliffen; falsch; heimtückisch; böse; raffiniert; niederträchtig; listig; tückisch; bösartig; schuftig; verschlagen; hinterhältig; verstohlen; hinterlistig; gehässig; verräterisch; doppelzüngig; schurkisch; gerieben; gewitzt; mit schneidender Stimme; intelligent; weise; hochgelehrt; gelehrt; genial; brillant; gezahnt; geladen; wütend; sehr böse; erzürnt; sauer; ärgerlich; aufgebracht; vernünftig
-
Wiktionary:
- sharpen → schärfen
- sharpen → schärfen, schleifen, wetzen, scharf machen, spitzen
- sharp → scharf, scharfsinning, spitz, -is, hoch, stechend, hell
- sharp → Erhöhungszeichen, Kreuz
- sharp → scharf, schrill, gellend, akut, heftig, hitzig, plötzlich auftretend, spitz, spitzwinkelig, grell, grelltönend, durchdringend, herb, beißend, hart, rau, streng, gewürzt, bitter
Engels
Uitgebreide vertaling voor sharpen (Engels) in het Duits
sharpen:
-
to sharpen (accentuate)
-
to sharpen
schleifen; abschleifen; wetzen-
abschleifen werkwoord (schleife ab, schleifst ab, schleift ab, schleifte ab, schleiftet ab, abgeschleift)
-
to sharpen
-
to sharpen (tighten)
-
to sharpen (whet; grind; strop)
wetzen; schleifen; schärfen; abschleifen-
abschleifen werkwoord (schleife ab, schleifst ab, schleift ab, schleifte ab, schleiftet ab, abgeschleift)
-
to sharpen
– To enhance the edges of subjects in an image. 1scharfzeichnen-
scharfzeichnen werkwoord
-
Conjugations for sharpen:
present
- sharpen
- sharpen
- sharpens
- sharpen
- sharpen
- sharpen
simple past
- sharpened
- sharpened
- sharpened
- sharpened
- sharpened
- sharpened
present perfect
- have sharpened
- have sharpened
- has sharpened
- have sharpened
- have sharpened
- have sharpened
past continuous
- was sharpening
- were sharpening
- was sharpening
- were sharpening
- were sharpening
- were sharpening
future
- shall sharpen
- will sharpen
- will sharpen
- shall sharpen
- will sharpen
- will sharpen
continuous present
- am sharpening
- are sharpening
- is sharpening
- are sharpening
- are sharpening
- are sharpening
subjunctive
- be sharpened
- be sharpened
- be sharpened
- be sharpened
- be sharpened
- be sharpened
diverse
- sharpen!
- let's sharpen!
- sharpened
- sharpening
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor sharpen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
anspitzen | aggravation | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abschleifen | grind; sharpen; strop; whet | grind; grind off |
anschärfen | accentuate; sharpen | punt |
anspitzen | accentuate; sharpen | bait; incite; instigate; point; punt; stir up |
scharfzeichnen | sharpen | |
schleifen | grind; sharpen; strop; whet | brush up; buff; doll up; drag along with one; drill severely; egalize; even; grind away; have a shuffling gait; polish; polish off; rub smooth; smooth; spruce up; trick up |
schärfen | grind; sharpen; strop; whet | |
verschärfen | sharpen; tighten | acumilate; amplify; deepen; fortify; intensify; invigorate; strengthen |
wetzen | grind; sharpen; strop; whet | get a move on; hasten; hurry; hurry up; make haste; move it; race; rouse; run; rush; sprint; storm; stress; urge on |
- | focalise; focalize; focus; heighten; point; taper | |
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | sharpen one's pencil | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | point |
Verwante woorden van "sharpen":
Synoniemen voor "sharpen":
Antoniemen van "sharpen":
Verwante definities voor "sharpen":
Wiktionary: sharpen
sharpen
Cross Translation:
verb
sharpen
-
to make sharp
- sharpen → schärfen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sharpen | → schärfen | ↔ aanscherpen — scherper maken |
• sharpen | → schleifen; wetzen; scharf machen; schärfen; spitzen | ↔ affiler — aiguiser le tranchant émousser ou ébrécher d’un instrument, lui donner le fil. |
• sharpen | → schleifen; wetzen; scharf machen; schärfen; spitzen | ↔ aiguiser — rendre aigu. |
sharp:
-
sharp (pointed)
-
sharp (pointed)
-
sharp (smart; perky; astute; clever; resourceful; wily; bright)
schlagfertig; pfiffig; spitzfindig; gewichst; scharfsinnig; schlau; geschickt; flott; aufgeweckt; ausgekocht; gescheit; gerissen; dreist; behende; klug; glatt; gewandt; clever; verschmitzt; durchtrieben; ausgeschlafen; helle; geübt; flink; schneidig-
schlagfertig bijvoeglijk naamwoord
-
pfiffig bijvoeglijk naamwoord
-
spitzfindig bijvoeglijk naamwoord
-
gewichst bijvoeglijk naamwoord
-
scharfsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
schlau bijvoeglijk naamwoord
-
geschickt bijvoeglijk naamwoord
-
flott bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeweckt bijvoeglijk naamwoord
-
ausgekocht bijvoeglijk naamwoord
-
gescheit bijvoeglijk naamwoord
-
gerissen bijvoeglijk naamwoord
-
dreist bijvoeglijk naamwoord
-
behende bijvoeglijk naamwoord
-
klug bijvoeglijk naamwoord
-
glatt bijvoeglijk naamwoord
-
gewandt bijvoeglijk naamwoord
-
clever bijvoeglijk naamwoord
-
verschmitzt bijvoeglijk naamwoord
-
durchtrieben bijvoeglijk naamwoord
-
ausgeschlafen bijvoeglijk naamwoord
-
helle bijvoeglijk naamwoord
-
geübt bijvoeglijk naamwoord
-
flink bijvoeglijk naamwoord
-
schneidig bijvoeglijk naamwoord
-
-
sharp (sharp-edged)
scharf; kantig; schneidend; eckig-
scharf bijvoeglijk naamwoord
-
kantig bijvoeglijk naamwoord
-
schneidend bijvoeglijk naamwoord
-
eckig bijvoeglijk naamwoord
-
-
sharp (razor-sharp)
scharfschneidig-
scharfschneidig bijvoeglijk naamwoord
-
-
sharp (cunning; vicious; mean; nasty; shrewd; sly; underhand; vile; slippery; false; low)
gemein; geschliffen; falsch; schlau; heimtückisch; böse; raffiniert; niederträchtig; listig; tückisch; bösartig; gewichst; schuftig; verschlagen; hinterhältig; verstohlen; durchtrieben; gerissen; glatt; hinterlistig; gehässig; verräterisch; ausgekocht; doppelzüngig; schurkisch; gerieben; gewandt-
gemein bijvoeglijk naamwoord
-
geschliffen bijvoeglijk naamwoord
-
falsch bijvoeglijk naamwoord
-
schlau bijvoeglijk naamwoord
-
heimtückisch bijvoeglijk naamwoord
-
böse bijvoeglijk naamwoord
-
raffiniert bijvoeglijk naamwoord
-
niederträchtig bijvoeglijk naamwoord
-
listig bijvoeglijk naamwoord
-
tückisch bijvoeglijk naamwoord
-
bösartig bijvoeglijk naamwoord
-
gewichst bijvoeglijk naamwoord
-
schuftig bijvoeglijk naamwoord
-
verschlagen bijvoeglijk naamwoord
-
hinterhältig bijvoeglijk naamwoord
-
verstohlen bijvoeglijk naamwoord
-
durchtrieben bijvoeglijk naamwoord
-
gerissen bijvoeglijk naamwoord
-
glatt bijvoeglijk naamwoord
-
hinterlistig bijvoeglijk naamwoord
-
gehässig bijvoeglijk naamwoord
-
verräterisch bijvoeglijk naamwoord
-
ausgekocht bijvoeglijk naamwoord
-
doppelzüngig bijvoeglijk naamwoord
-
schurkisch bijvoeglijk naamwoord
-
gerieben bijvoeglijk naamwoord
-
gewandt bijvoeglijk naamwoord
-
-
sharp (sharp-edged; keen; pointed)
zugespitzt-
zugespitzt bijvoeglijk naamwoord
-
-
sharp (keen)
-
sharp (cutting; stinging)
schneidend; mit schneidender Stimme-
schneidend bijvoeglijk naamwoord
-
mit schneidender Stimme bijvoeglijk naamwoord
-
-
sharp (intelligent; smart; knowledgable; bright; wise; sensible; brainy; clever; brilliant)
intelligent; weise; klug; scharfsinnig; hochgelehrt; schlau; gescheit; gelehrt; genial; brillant-
intelligent bijvoeglijk naamwoord
-
weise bijvoeglijk naamwoord
-
klug bijvoeglijk naamwoord
-
scharfsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
hochgelehrt bijvoeglijk naamwoord
-
schlau bijvoeglijk naamwoord
-
gescheit bijvoeglijk naamwoord
-
gelehrt bijvoeglijk naamwoord
-
genial bijvoeglijk naamwoord
-
brillant bijvoeglijk naamwoord
-
-
sharp (jagged; keen-edged)
-
sharp (furious; blazing; angry; bitter; virulent; fiery; indignant; glaring)
-
sharp (nimble; clever; smart; quick)
-
sharp (bright; smart; clever)
klug; vernünftig; gescheit; clever-
klug bijvoeglijk naamwoord
-
vernünftig bijvoeglijk naamwoord
-
gescheit bijvoeglijk naamwoord
-
clever bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor sharp:
Verwante woorden van "sharp":
Synoniemen voor "sharp":
Antoniemen van "sharp":
Verwante definities voor "sharp":
Wiktionary: sharp
sharp
Cross Translation:
adjective
sharp
-
able to cut easily
- sharp → scharf
-
intelligent
- sharp → scharfsinning
-
pointed, able to pierce easily
-
of a note, played a semitone higher than usual
- sharp → -is
-
musically higher-pitched than desired
- sharp → hoch
-
having an intense, acrid flavour
- sharp → scharf
-
intense and sudden (of pain)
- sharp → stechend
-
stylish or attractive
- sharp → scharf
-
-
- sharp → Erhöhungszeichen
adjective
noun
Cross Translation: