Overzicht
Engels naar Duits: Meer gegevens...
-
separate:
- von einander getrennt; exklusiv; exklusive; einzig in seiner Art; freistehend; abgeschieden; getrennt; separat; einzeln; abgesondert; apart; gesondert; absonderlich; einzig; einzelstehend; alleinstehend; einmalig; jeder für sich; vereinzelt; privat; geschlossen; persönlich; abgschieden
- scheiden; separieren; trennen; absondern; abspalten; auseinandergehen; auflösen; auseinanderstieben; auseinandertreiben; isolieren; abtrennen; aussondern; aus einander spleißen; splissen; spleißen; abkoppeln; loskoppeln; zerlegen; teilen; abreißen; zerreißen; entkoppeln; losreißen; wegreißen; zurücklegen; beiseitelegen; auf die Seite legen; hacken; in Stücke hacken; aufteilen; dividieren; gliedern; aufgliedern
-
Wiktionary:
- separate → einzeln, getrennt, separat, abgeschlossen
- separate → separieren, teilen, trennen, unterscheiden, sich trennen, auseinanderfallen, ausscheiden, abtrennen, sondern
- separate → schleudern, zentrifugieren, teilen, zerlegen, dividieren, einteilen, gliedern, verteilen, zerteilen, aufteilen, absetzen, umsetzen, belasten, debitieren, absondern, abteilen, abtrennen, scheiden, trennen, abscheiden, separieren, beiseite nehmen, ordnen, sortieren, auswählen
Engels
Uitgebreide vertaling voor separate (Engels) in het Duits
separate:
-
separate (apart)
von einander getrennt-
von einander getrennt bijvoeglijk naamwoord
-
-
separate (unique; exquisite; special; exclusive; sole; incomparable; inimitable; unparalleled; on its own; isolated; the one and only; once in a life time; one and only)
exklusiv; exklusive; einzig in seiner Art-
exklusiv bijvoeglijk naamwoord
-
exklusive bijvoeglijk naamwoord
-
einzig in seiner Art bijvoeglijk naamwoord
-
-
separate (free-standing; on its own; isolated; apart; solo)
freistehend; abgeschieden; getrennt; separat; einzeln; abgesondert; apart; gesondert; absonderlich-
freistehend bijvoeglijk naamwoord
-
abgeschieden bijvoeglijk naamwoord
-
getrennt bijvoeglijk naamwoord
-
separat bijvoeglijk naamwoord
-
einzeln bijvoeglijk naamwoord
-
abgesondert bijvoeglijk naamwoord
-
apart bijvoeglijk naamwoord
-
gesondert bijvoeglijk naamwoord
-
absonderlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
separate (particular; on its own)
separat; gesondert; einzig; einzelstehend; alleinstehend; einmalig-
separat bijvoeglijk naamwoord
-
gesondert bijvoeglijk naamwoord
-
einzig bijvoeglijk naamwoord
-
einzelstehend bijvoeglijk naamwoord
-
alleinstehend bijvoeglijk naamwoord
-
einmalig bijvoeglijk naamwoord
-
-
separate (free-standing; on its own; isolated)
freistehend; separat; einzeln; abgesondert; gesondert; getrennt; einzelstehend; alleinstehend; jeder für sich; vereinzelt-
freistehend bijvoeglijk naamwoord
-
separat bijvoeglijk naamwoord
-
einzeln bijvoeglijk naamwoord
-
abgesondert bijvoeglijk naamwoord
-
gesondert bijvoeglijk naamwoord
-
getrennt bijvoeglijk naamwoord
-
einzelstehend bijvoeglijk naamwoord
-
alleinstehend bijvoeglijk naamwoord
-
jeder für sich bijvoeglijk naamwoord
-
vereinzelt bijvoeglijk naamwoord
-
-
separate (personal; private)
privat; geschlossen; persönlich-
privat bijvoeglijk naamwoord
-
geschlossen bijvoeglijk naamwoord
-
persönlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
separate (distinctive; aside)
separat; abgesondert; abgschieden-
separat bijvoeglijk naamwoord
-
abgesondert bijvoeglijk naamwoord
-
abgschieden bijvoeglijk naamwoord
-
-
to separate (split; differentiate; tear off)
-
to separate (split up; break up; go separate ways; part)
scheiden; auseinandergehen; trennen; auflösen; auseinanderstieben; auseinandertreiben-
auseinandergehen werkwoord (gehe auseinander, gehst auseinander, geht auseinander, ging auseinander, ginget auseinander, auseinandergegangen)
-
auseinanderstieben werkwoord (stiebe auseinander, stiebst auseinander, stiebt auseinander, stiebte auseinander, stiebtet auseinander, auseinandergestiebt)
-
auseinandertreiben werkwoord (treibe auseinander, treibst, treibt, trieb, triebt, auseinandergetrieben)
-
to separate (dissociate from; isolate; place apart)
isolieren; absondern; separieren; abtrennen; trennen; aussondern-
aussondern werkwoord (sondere aus, sonderst aus, sondert aus, sonderte aus, sondertet aus, ausgesondert)
-
to separate (cleave; divide; split; divorce; sever; part; crack)
scheiden; aus einander spleißen; splissen; trennen; spleißen; abkoppeln; loskoppeln-
aus einander spleißen werkwoord
-
loskoppeln werkwoord (koppele los, koppelst los, koppelt los, koppelte los, koppeltet los, losgekoppelt)
-
to separate
scheiden; zerlegen; trennen; teilen; abreißen; zerreißen; entkoppeln; abkoppeln; losreißen; wegreißen; loskoppeln-
wegreißen werkwoord
-
loskoppeln werkwoord (koppele los, koppelst los, koppelt los, koppelte los, koppeltet los, losgekoppelt)
-
to separate (seclude; set apart)
zurücklegen; beiseitelegen; auf die Seite legen-
zurücklegen werkwoord (lege zurück, legst zurück, legt zurück, legte zurück, legtet zurück, zurückgelegt)
-
beiseitelegen werkwoord
-
auf die Seite legen werkwoord (lege auf die Seite, legst auf die Seite, legt auf die Seite, legte auf die Seite, legtet auf die Seite, auf die Seite gelegt)
-
-
to separate (cut up in pieces; split; divide; fritter away; cut up)
-
to separate (split up; itemize; itemise)
– separate into parts or portions 1teilen; aufteilen; scheiden; dividieren; trennen; gliedern; aufgliedern-
aufgliedern werkwoord (gliedere auf, gliederst auf, gliedert auf, gliederte auf, gliedertet auf, aufgegliedert)
Conjugations for separate:
present
- separate
- separate
- separates
- separate
- separate
- separate
simple past
- separated
- separated
- separated
- separated
- separated
- separated
present perfect
- have separated
- have separated
- has separated
- have separated
- have separated
- have separated
past continuous
- was separating
- were separating
- was separating
- were separating
- were separating
- were separating
future
- shall separate
- will separate
- will separate
- shall separate
- will separate
- will separate
continuous present
- am separating
- are separating
- is separating
- are separating
- are separating
- are separating
subjunctive
- be separated
- be separated
- be separated
- be separated
- be separated
- be separated
diverse
- separate!
- let's separate!
- separated
- separating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Vertaal Matrix voor separate:
Verwante woorden van "separate":
Synoniemen voor "separate":
Antoniemen van "separate":
Verwante definities voor "separate":
Wiktionary: separate
separate
Cross Translation:
adjective
separate
-
apart from; not connected to
-
followed by "from": not together with
-
disunite something from one thing
- separate → separieren; teilen; trennen
-
cause (things or people) to be separate
- separate → separieren; unterscheiden
-
divide itself into separate pieces or substances
- separate → sich trennen; auseinanderfallen
verb
-
ausscheiden von: Entfernen von Elementen aus einer Menge.
-
eine Sache von einer anderen Sache absondern
-
jemand oder etwas aus seinen Bezügen herauslösen
-
fachsprachlich: Stoffe voneinander trennen
-
gehoben: trennen
-
Personen oder Sachen auseinanderbringen
-
eine Sache von einer anderen Sache abscheiden
-
etwas auseinanderhalten und genau unterscheiden
-
auf Räume bezogen: in sich geschlossen, selbstständig
-
getrennt voneinander, getrennt von etwas
Cross Translation:
Computer vertaling door derden: