Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Vertaal ruined

Vertaal ruined van Engels naar Duits

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. ruined:
  2. ruin:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor ruined (Engels) in het Duits

ruined:

ruined bijvoeglijk naamwoord

  1. ruined (destroyed; blighted)
    verwüstet; zerstört; vernichtet; zu nichte gemacht; in Trümmern
  2. ruined (to pieces; defective; broken; )
    kaputt; zerbrochen

Vertaal Matrix voor ruined:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- destroyed; done for; finished; sunk; undone; washed-up
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in Trümmern blighted; destroyed; ruined
kaputt broken; bust; defective; on the blink; out of order; ruined; to pieces; torn battered; break down; broken; cracked; crushed; damaged; defective; dog-tired; done; exhausted; faulty; finished; get lost; go wrong; gone to pieces; in pieces; in rags; in shreds; indistinct; moth eaten; obscure; out of order; ruptured; snapped; tattered; to pieces; torn; unclear; worn out
vernichtet blighted; destroyed; ruined
verwüstet blighted; destroyed; ruined demolished; knocked down; pulled down; torn down
zerbrochen broken; bust; defective; on the blink; out of order; ruined; to pieces; torn battered; broken; cracked; crushed; damaged; defective; finished; gone to pieces; in pieces; in rags; in shreds; moth eaten; ruptured; snapped; tattered; to pieces; torn
zerstört blighted; destroyed; ruined
zu nichte gemacht blighted; destroyed; ruined

Verwante woorden van "ruined":


Synoniemen voor "ruined":


Verwante definities voor "ruined":

  1. brought to ruin1
    • the unsuccessful run for office left him ruined politically and economically1
  2. destroyed physically or morally1
  3. doomed to extinction1

Wiktionary: ruined

ruined

ruin:

to ruin werkwoord (ruins, ruined, ruining)

  1. to ruin (devastate; destruct; eliminate; )
    vernichten; verwüsten; zerstören; abbrechen; demolieren; ruinieren; erledigen; verschrotten; abreißen; niederreißen; kaputtmachen; ausschalten; zehren; liquidieren; zerlegen; abtragen; zertrümmern; verheeren; abwracken; wegreißen; den Hals umdrehen; verderben; fertigmachen; umstossen; einstampfen
    • vernichten werkwoord (vernichte, vernichtest, vernichtet, vernichtete, vernichtetet, vernichtet)
    • verwüsten werkwoord (verwüste, verwüstest, verwüstet, verwüstete, verwüstetet, verwüstet)
    • zerstören werkwoord (zerstöre, zerstörst, zerstört, zerstörte, zerstörtet, zerstört)
    • abbrechen werkwoord (breche ab, brechst ab, brecht ab, brechte ab, brechtet ab, abgebrecht)
    • demolieren werkwoord (demoliere, demolierst, demoliert, demolierte, demoliertet, demoliert)
    • ruinieren werkwoord (ruiniere, ruinierst, ruiniert, ruinierte, ruiniertet, ruiniert)
    • erledigen werkwoord (erledige, erledigst, erledigt, erledigte, erledigtet, erledigt)
    • verschrotten werkwoord (verschrotte, verschrottest, verschrottet, verschrottete, verschrottetet, verschrottet)
    • abreißen werkwoord (reiße ab, reißt ab, rißt ab, risset ab, abgerissen)
    • niederreißen werkwoord (reiße nieder, reißest nieder, reißt nieder, riß nieder, rißt nieder, niedergerissen)
    • kaputtmachen werkwoord (mache kaputt, machst kaputt, macht kaputt, machte kaputt, machtet kaputt, kaputtgemacht)
    • ausschalten werkwoord (schalte aus, schaltest aus, schaltet aus, schaltete aus, schaltetet aus, ausgeschaltet)
    • zehren werkwoord (zehre, zehrst, zehrt, zehrte, zehrtet, gezehrt)
    • liquidieren werkwoord (liquidiere, liquidierst, liquidiert, liquidierte, liquidiertet, liquidiert)
    • zerlegen werkwoord (zerlege, zerlegst, zerlegt, zerlegte, zerlegtet, zerlegt)
    • abtragen werkwoord (trage ab, trägst ab, trägt ab, trug ab, trugt ab, abgetragen)
    • zertrümmern werkwoord (zertrümmere, zertrümmerst, zertrümmert, zertrümmerte, zertrümmertet, zertrümmert)
    • verheeren werkwoord (verheere, verheerst, verheert, verheerte, verheertet, verheert)
    • abwracken werkwoord (wracke ab, wrackst ab, wrackt ab, wrackte ab, wracktet ab, abgewrackt)
    • wegreißen werkwoord
    • den Hals umdrehen werkwoord (drehe den Hals um, drehst den Hals um, dreht den Hals um, drehte den Hals um, drehtet den Hals um, den Hals umgedreht)
    • verderben werkwoord (verderbe, verdirbst, verdirbt, verdarb, verdarbt, verdorben)
    • fertigmachen werkwoord (mache fertig, machst fertig, macht fertig, machte fertig, machtet fertig, fertiggemacht)
    • umstossen werkwoord (stosse um, stosst um, stosste um, stosstet um, umgestosst)
    • einstampfen werkwoord (stampfe ein, stampfst ein, stampft ein, stampfte ein, stampftet ein, eingestampft)
  2. to ruin (destroy; devastate; lay waste)
    zerstören; verwüsten; ausradieren; zertrümmern; verheeren; zugrunde richten
    • zerstören werkwoord (zerstöre, zerstörst, zerstört, zerstörte, zerstörtet, zerstört)
    • verwüsten werkwoord (verwüste, verwüstest, verwüstet, verwüstete, verwüstetet, verwüstet)
    • ausradieren werkwoord (radiere aus, radierst aus, radiert aus, radierte aus, radiertet aus, ausradiert)
    • zertrümmern werkwoord (zertrümmere, zertrümmerst, zertrümmert, zertrümmerte, zertrümmertet, zertrümmert)
    • verheeren werkwoord (verheere, verheerst, verheert, verheerte, verheertet, verheert)
    • zugrunde richten werkwoord (richte zugrunde, richtest zugrunde, richtet zugrunde, richtete zugrunde, richtetet zugrunde, zugrunde gerichtet)
  3. to ruin (blow; destroy)
    verleiden; vergiften; vergällen
    • verleiden werkwoord (verleide, verleidest, verleidet, verleidete, verleidetet, verleidet)
    • vergiften werkwoord (vergifte, vergiftest, vergiftet, vergiftete, vergiftetet, vergiftet)
    • vergällen werkwoord (vergälle, vergällst, vergällt, vergällte, vergälltet, vergällt)
  4. to ruin (muck up; mess up; foul up; upset)
    ruinieren; zerstören; abnehmen; fertigmachen; zurückgehen; verkommen; zurücklaufen
    • ruinieren werkwoord (ruiniere, ruinierst, ruiniert, ruinierte, ruiniertet, ruiniert)
    • zerstören werkwoord (zerstöre, zerstörst, zerstört, zerstörte, zerstörtet, zerstört)
    • abnehmen werkwoord (nehme ab, nimmst ab, nimmt ab, nahm ab, nahmt ab, abgenommen)
    • fertigmachen werkwoord (mache fertig, machst fertig, macht fertig, machte fertig, machtet fertig, fertiggemacht)
    • zurückgehen werkwoord (gehe zurück, gehst zurück, geht zurück, gang zurück, ganget zurück, zurückgegangen)
    • verkommen werkwoord (verkomme, verkommst, verkommt, verkam, verkamt, verkommen)
    • zurücklaufen werkwoord (laufe zurück, läufst zurück, läuft zurück, lief zurück, liefet zurück, zurückgelaufen)

Conjugations for ruin:

present
  1. ruin
  2. ruin
  3. ruins
  4. ruin
  5. ruin
  6. ruin
simple past
  1. ruined
  2. ruined
  3. ruined
  4. ruined
  5. ruined
  6. ruined
present perfect
  1. have ruined
  2. have ruined
  3. has ruined
  4. have ruined
  5. have ruined
  6. have ruined
past continuous
  1. was ruining
  2. were ruining
  3. was ruining
  4. were ruining
  5. were ruining
  6. were ruining
future
  1. shall ruin
  2. will ruin
  3. will ruin
  4. shall ruin
  5. will ruin
  6. will ruin
continuous present
  1. am ruining
  2. are ruining
  3. is ruining
  4. are ruining
  5. are ruining
  6. are ruining
subjunctive
  1. be ruined
  2. be ruined
  3. be ruined
  4. be ruined
  5. be ruined
  6. be ruined
diverse
  1. ruin!
  2. let's ruin!
  5. ruined
  6. ruining
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

ruin [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the ruin (ruins)
    die Ruine; Trümmer; der Baufall; der Trümmerhaufen
  2. the ruin (downfall; drawback; disadvantage)
    der Untergang; der Fall; der Zusammenbruch
  3. the ruin (wreck; derelict; heap o rubbish; reject; misfit)
    die Ruine; der Trümmerhaufen

Vertaal Matrix voor ruin:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Baufall ruin; ruins
Fall disadvantage; downfall; drawback; ruin bang; blast; boom; bump; bust-up; case; collapse; crash; destruction; issue; opinion; point of view; position; problem; problematical case; question; sagging; slump; smack; smash; standpoint; thud; thump; view
Ruine derelict; heap o rubbish; misfit; reject; ruin; ruins; wreck remains; ruins; wreck
Trümmer ruin; ruins litter; pieces of wreckage; refuse; rubbish; waste; wreckages
Trümmerhaufen derelict; heap o rubbish; misfit; reject; ruin; ruins; wreck chaos; debris; heap of rubbish; heap of rubble; mess
Untergang disadvantage; downfall; drawback; ruin abatement; decadence; decline
Zusammenbruch disadvantage; downfall; drawback; ruin bust-up; calamity; catastrophe; caving in; collapse; collapsing; crash; decline; fall; falling down; relapse; sagging; slump; smash
- dilapidation; downfall; laying waste; ruination; ruining; wrecking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abbrechen destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck ABEND; abandon; abend; abort; adjourn; break down; break off; break open; break up; bring to a close; bring to a conclusion; bring to an end; cancel; conclude; crack; decode; demolish; end; finish; finish off; force open; sap; sever; tear down; tear loose; tear open
abnehmen foul up; mess up; muck up; ruin; upset backslide; clear; clear the table; collapse; collect; come round for; degenerate; deprive; diminish; dwindle; empty the table; fetch; go to seed; line; loose weight; pick up; prolapse; rob; sag; shrink; slump; take; take along; take away; tap
abreißen destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck adjourn; break down; break up; pull off; rip; rip off; sap; separate; sever; tear loose; tear off
abtragen destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck accompany; acquit oneself of; become worn; carry away; carry off; get worn out; hand over; interchange; pay for; pay off; reappoint; replace; rip; sap; see off; substitute; swap; take away; take in; transfer; wear out
abwracken destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck rip; sap
ausradieren destroy; devastate; lay waste; ruin blot out; delete; eliminate; erase; rub out; sweep away; wipe; wipe out
ausschalten destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck disconnect; eliminate; extinguish; make out; matter; put out; set out; switch off; turn off; turn out
demolieren destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck
den Hals umdrehen destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck
einstampfen destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck
erledigen destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck accomplish; act; blot out; bring to an end; complete; delete; do; eliminate; end; erase; execute; execute capital punishment; finish; finish off; fix; fix it up; get done; get ready; kill; manage; murder; pull it off; pull the trick; rub out; shoot dead; take someone's life; wipe; wipe out
fertigmachen destruct; devastate; eliminate; exhaust; foul up; lay waste; liquidate; mess up; muck up; ruin; upset; wear out; work to death; wreck adorn; better; bring to a close; bring to a conclusion; bring to an end; complete; conclude; decorate; dress; dunnage; end; fatigue; finish; finish off; fix; fix it up; garnish; get done; improve; kill; make better; manage; murder; ornament; perfect; pull it off; pull the trick; tire out; trim; wear out
kaputtmachen destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck break; break into pieces; crack; destroy; snap; wreck
liquidieren destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck demolish; disband; dismantle; eliminate; liquidate; pay for; pay off
niederreißen destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck rip; sap
ruinieren destruct; devastate; eliminate; exhaust; foul up; lay waste; liquidate; mess up; muck up; ruin; upset; wear out; work to death; wreck
umstossen destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck
verderben destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck backslide; botch up; degenerate; dissipate; go to seed; mess; mess up; muck up; slop; spill; spoil; squander; waste
vergiften blow; destroy; ruin contaminate; infect; poison
vergällen blow; destroy; ruin spoil
verheeren destroy; destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck
verkommen foul up; mess up; muck up; ruin; upset crumble; decay; deteriorate; disintegrate; fall apart; fall into decay; fall to bits; fall to pieces; go to ruin
verleiden blow; destroy; ruin corrupt; degenerate; deprave; run wild
vernichten destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck eliminate
verschrotten destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck convert into scrap; sap; scrap
verwüsten destroy; destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck
wegreißen destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck break up; rend; rip; sap; separate; snatch; snatch away; tear; tear loose
zehren destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck bear; consume; digest; endure; rip; spend money; stand; sustain
zerlegen destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck adjourn; analyse; analyze; anatomise; anatomize; break down; break up; collapse; crumble; cut to pieces; disintegrate; dismantle; dissect; fall apart; fall to bits; fall to pieces; pull down; rend; rip; sap; separate; sever; take apart; tear
zerstören destroy; destruct; devastate; eliminate; exhaust; foul up; lay waste; liquidate; mess up; muck up; ruin; upset; wear out; work to death; wreck break; intentionally destroy
zertrümmern destroy; destruct; devastate; eliminate; exhaust; lay waste; liquidate; ruin; wear out; work to death; wreck attack; break; damage; erode; knock to pieces; shatter; smash; smash to pieces; smash up; spoil
zugrunde richten destroy; devastate; lay waste; ruin
zurückgehen foul up; mess up; muck up; ruin; upset be going down hill; come back; corrupt; date back to; decline; degenerate; deprave; diminish; dwindle; go back; go back to; go down; go under; prolapse; regress; return; revert to; run wild; sag; shrink; sink; stem from; subside; waining
zurücklaufen foul up; mess up; muck up; ruin; upset corrupt; decline; degenerate; deprave; run wild
- bankrupt; break; deflower; destroy; smash
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- desolation; devastation
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verkommen churlish; dowdy; grubby; shoddy; sloppy; slovenly

Verwante woorden van "ruin":


Synoniemen voor "ruin":


Verwante definities voor "ruin":

  1. destruction achieved by causing something to be wrecked or ruined1
  2. a ruined building1
    • they explored several Roman ruins1
  3. failure that results in a loss of position or reputation1
  4. an event that results in destruction1
  5. the process of becoming dilapidated1
  6. an irrecoverable state of devastation and destruction1
    • you have brought ruin on this entire family1
  7. fall into ruin1
  8. deprive of virginity1
  9. destroy completely; damage irreparably1
    • You have ruined my car by pouring sugar in the tank!1
    • The tears ruined her make-up1
  10. reduce to ruins1
    • The country lay ruined after the war1
  11. reduce to bankruptcy1
  12. destroy or cause to fail1
    • This behavior will ruin your chances of winning the election1

Wiktionary: ruin

ruin
noun
  1. remains of destroyed construction
  2. the state of being a ruin, destroyed or decayed
  3. something which leads to serious troubles
verb
  1. to cause the ruin of
ruin
verb
  1. (reflexiv) (transitiv) (jemanden oder sich selbst) in den Ruin treiben, arm machen, (vor allem finanziell oder geschäftlich) zugrunde richten
  2. stark beschädigen
noun
  1. wirtschaftlicher oder finanzieller Absturz einer Person oder eines Systems
  2. ein Ereignis oder ein Zusammenwirken verschiedener Ereignisse, wodurch eine ungünstige Wendung des Schicksals herbeigeführt wird
  3. teilweise eingestürztes, verfallenes oder zerstörtes Bauwerk
  4. Zustand des vollständigen finanziellen, gesundheitlichen oder moralischen Zusammenbruchs
Cross Translation:
FromToVia
• ruin → ruinieren; zugrunde richten ↔ ruïneren — iemand financieel te gronde richten
• ruin → zerstören; ruinieren ↔ ruïneren — helemaal kapotmaken
• ruin → Ruine ↔ ruïne — een zeer vervallen gebouw
• ruin → Degradierung; Degeneration; Rückbildung; Entartung; Erniedrigung ↔ abaissement — action d’abaisser, de s’abaisser, ou résultat de cette action.
• ruin → senken; absenken; herablassen; erniedrigen; entwürdigen; diskreditieren; in Misskredit bringen; in Verruf bringen; reduzieren; umbringen; verderben; streichen; demütigen ↔ abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
• ruin → ruinieren; schädigen; zerstören; kaputtmachen ↔ abîmer — Endommager
• ruin → umreißen; vernichten; zerstören; einreißen; abreißen; niederreißen; zunichte machen; zugründe richten; untergraben ↔ détruire — démolir, ruiner, en parlant d'un édifice, d'une construction.
• ruin → schaden; zufügen; schädigen ↔ endommager — mettre une chose en mauvais état en lui faisant subir quelque dommage.
• ruin → pfuschen ↔ gâcher — maçonnerie|fr délayer du plâtre, du mortier avec de l’eau.
• ruin → Ruine; Trümmer ↔ ruine — dépérissement, destruction d’un bâtiment.

Verwante vertalingen van ruined







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0950 seconde
Page rendered in 1.0 seconds