Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Vertaal pestering

Vertaal pestering van Engels naar Duits

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. pester:
  2. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor pestering (Engels) in het Duits

pestering:


Vertaal Matrix voor pestering:

OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- badgering; persecution

Verwante woorden van "pestering":


Synoniemen voor "pestering":


pestering vorm van pester:

to pester werkwoord (pesters, pestered, pestering)

  1. to pester (tease; bully; antagonize; )
    quälen; plagen; triezen; schinden; schikanieren; brutal vorgehen; belästigen; tyrannisieren; einschüchtern; wegekeln; piesacken; martern
    • quälen werkwoord (quäle, quälst, quält, quälte, quältet, gequält)
    • plagen werkwoord (plage, plagst, plagt, plagte, plagtet, geplagt)
    • triezen werkwoord (trieze, triezt, triezte, trieztet, getriezt)
    • schinden werkwoord (schinde, schindst, schindt, schindte, schindtet, geschindet)
    • schikanieren werkwoord (schikaniere, schikanierst, schikaniert, schikanierte, schikaniertet, schikanier)
    • brutal vorgehen werkwoord (gehe brutal vor, gehst brutal vor, geht brutal vor, ging brutal vor, gingt brutal vor, brutal vorgegangen)
    • belästigen werkwoord (belästige, belästigst, belästigt, belästigte, belästigtet, belästigent)
    • tyrannisieren werkwoord (tyrannisiere, tyrannisierst, tyrannisiert, tyrannisierte, tyrannisiertet, tyrannisiert)
    • einschüchtern werkwoord (schüchtere ein, schüchterst ein, schüchtert ein, schüchterte ein, schüchtertet ein, eingeschüchtert)
    • wegekeln werkwoord (ekele weg, ekelst weg, ekelt weg, ekelte weg, ekeltet weg, weggeekelt)
    • piesacken werkwoord (piesacke, piesackst, piesackt, piesackte, piesacktet, gepiesackt)
    • martern werkwoord (martere, marterst, martert, marterte, martertet, gemartert)
  2. to pester (have something on one's mind; badger; nag)
    etwas im Magen liegen; etwas auf dem Herzen haben
  3. to pester (badger; be a nuisance)
    verarschen; verladen; eitern; vergraulen; foppen; sich eklig benehmen; weg ekeln
    • verarschen werkwoord (verarsche, verarscht, verarschte, verarschtet, verarscht)
    • verladen werkwoord (verlade, verladest, verladet, verladete, verladetet, verladen)
    • eitern werkwoord (eitere, eiterst, eitert, eiterte, eitertet, geeitert)
    • vergraulen werkwoord (vergraule, vergraulst, vergrault, vergraulte, vergraultet, vergrault)
    • foppen werkwoord (foppe, foppst, foppt, foppte, fopptet, gefoppt)
    • sich eklig benehmen werkwoord (benehme mich eklig, benimmst dich eklig, benimmt sich eklig, benahm sich eklig, benahmt euch eklig, sich benommen)
    • weg ekeln werkwoord
  4. to pester (chicane; badger; nag)
    entgegenarbeiten; wettern; schikanieren; hindern; entgegenwirken; hintertreiben; imMagenliegen
    • entgegenarbeiten werkwoord
    • wettern werkwoord (wettere, wetterst, wettert, wetterte, wettertet, gewettert)
    • schikanieren werkwoord (schikaniere, schikanierst, schikaniert, schikanierte, schikaniertet, schikanier)
    • hindern werkwoord (hindre, hinderst, hindert, hinderte, hindertet, gehindert)
    • entgegenwirken werkwoord
    • hintertreiben werkwoord (treibe hinter, treibst hinter, treibt hinter, trieb hinter, triebt hinter, hintergetrieben)
    • imMagenliegen werkwoord

Conjugations for pester:

present
  1. pester
  2. pester
  3. pesters
  4. pester
  5. pester
  6. pester
simple past
  1. pestered
  2. pestered
  3. pestered
  4. pestered
  5. pestered
  6. pestered
present perfect
  1. have pestered
  2. have pestered
  3. has pestered
  4. have pestered
  5. have pestered
  6. have pestered
past continuous
  1. was pestering
  2. were pestering
  3. was pestering
  4. were pestering
  5. were pestering
  6. were pestering
future
  1. shall pester
  2. will pester
  3. will pester
  4. shall pester
  5. will pester
  6. will pester
continuous present
  1. am pestering
  2. are pestering
  3. is pestering
  4. are pestering
  5. are pestering
  6. are pestering
subjunctive
  1. be pestered
  2. be pestered
  3. be pestered
  4. be pestered
  5. be pestered
  6. be pestered
diverse
  1. pester!
  2. let's pester!
  5. pestered
  6. pestering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

pester [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the pester (bully)
    der Bullenbeißer

Vertaal Matrix voor pester:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bullenbeißer bully; pester
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
belästigen antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease anger; annoy; assail; assault; batter; beat up; cause irritation; chafe; give offence; impede; irritate; molest; torture; vex
brutal vorgehen antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease brutalise; brutalize
einschüchtern antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease badger; browbeat; bully; bullyrag; frighten; intimidate; make frightened; menace; overawe; scare; startle; terrorise; terrorize; threaten
eitern badger; be a nuisance; pester be a pain in the neck; fester; keep on; nag; suppurate; swear; swear an oath
entgegenarbeiten badger; chicane; nag; pester counteract; cross; hinder; keep from; obstruct; oppose; prevent; resist; sabotage; stem; stop; thwart; upset; withstand
entgegenwirken badger; chicane; nag; pester be stubborn; cause failure; counteract; cross; frustrate; hamper; hinder; impede; obstruct; oppose; prevent; resist; sabotage; stem; stop; thwart; upset; withstand
etwas auf dem Herzen haben badger; have something on one's mind; nag; pester
etwas im Magen liegen badger; have something on one's mind; nag; pester
foppen badger; be a nuisance; pester badger; fool; hoax; hoodwink; pull someone's leg; swindle; take the micky out of; tease; trick; vex
hindern badger; chicane; nag; pester anger; block; cause failure; counteract; discourage; dissuade; disturb; enrage; frustrate; hamper; hinder; hold back; impede; incense; keep from; make impossible; obstruct; prevent; restrain; sabotage; stonewall; stop; thwart; upset
hintertreiben badger; chicane; nag; pester cross; hinder; oppose; prevent; sabotage; stem; stop; thwart; upset
imMagenliegen badger; chicane; nag; pester
martern antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease aggrieve; hurt; offend; torment; torture
piesacken antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease nag
plagen antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease bother; harass; trouble; visit
quälen antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease assault; batter; beat up; molest; torture
schikanieren antagonise; antagonize; badger; bully; chicane; harass; nag; pester; provoke; tease be a nuisance; be a pain; bother; brutalise; brutalize; harass; muck about; nag; trouble; visit
schinden antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease being hard on someone; bone; deal strictly with; flay; poach; skin
sich eklig benehmen badger; be a nuisance; pester
triezen antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease nag
tyrannisieren antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease badger; browbeat; bully; bullyrag; frighten; intimidate; make frightened; overawe; scare; startle; terrorise; terrorize
verarschen badger; be a nuisance; pester badger; cheat; deceive; diddle; fool; hoax; hoodwink; swindle; tease; trick; vex; woodwink
vergraulen badger; be a nuisance; pester be a pain in the neck; keep on; nag
verladen badger; be a nuisance; pester cheat; gull; load; ship; spoof; trick
weg ekeln badger; be a nuisance; pester
wegekeln antagonise; antagonize; bully; harass; pester; provoke; tease be a pain in the neck; keep on; nag
wettern badger; chicane; nag; pester bawl; bellow; call someone names; cry out; grumble; let someone have it; rage; rant; roar; scream; shout; shriek; talk smut; thunder; use obscene language; yell
- badger; beleaguer; bug; tease
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- harass

Verwante woorden van "pester":

  • pestering, pesters

Synoniemen voor "pester":


Verwante definities voor "pester":

  1. annoy persistently1

Wiktionary: pester

pester
verb
  1. (transitiv) jemanden immer wieder mit etwas Unangenehmem stören
  2. (transitiv) jemanden sehr ärgern oder quälen, so dass es ihm körperlich oder seelisch stark zusetzt







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0645 seconde
Page rendered in 1.0 seconds