Home ->Woordenboeken ->Engels/Duits ->Vertaal moving

Vertaal moving van Engels naar Duits

Overzicht
Engels naar Duits:   Meer gegevens...
  1. moving:
  2. move:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor moving (Engels) in het Duits

moving:

moving bijvoeglijk naamwoord

  1. moving (sensational; thrilling; stunning; stirring; touching)
    sensationell; ergreifend; aufsehenerregend
  2. moving (heart warming; touching; compelling; )
    emotional; rührend; ergreifend; herzzerreißend; bewegend; herzergreifend; tragisch
  3. moving (inspiring; rousing; stirring; motivational)
    inspirierend; begeisternd
  4. moving (exciting; stirring; fascinating; touching; thrilling)
    eindrucksvoll; spannend; packend; interessant; ergreifend; fesselnd; uneterhaltsam

Vertaal Matrix voor moving:

OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- delicate; entreating; persuasive
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aufsehenerregend moving; sensational; stirring; stunning; thrilling; touching controversial; disreputable; notorious; sensational; stunning
begeisternd inspiring; motivational; moving; rousing; stirring
bewegend compelling; emotional; gripping; heart warming; moving; stirring; thrilling; touching
eindrucksvoll exciting; fascinating; moving; stirring; thrilling; touching awecommanding; confounding; deferent; dumbfounded; enormous; excellent; extraordinary; fabulous; fantastic; first-rate; gigantic; grand; grandiose; great; heart rending; huge; immense; imposing; impressive; magnificent; marvellous; marvelous; out of proportion; overpowering; overwhelming; phenomenal; prodigious; regardful; respectful; reverential; smashing; splendid; stupendous; terrific; top-notch; tremendous; vast; very large
emotional compelling; emotional; gripping; heart warming; moving; stirring; thrilling; touching
ergreifend compelling; emotional; exciting; fascinating; gripping; heart warming; moving; sensational; stirring; stunning; thrilling; touching affable; amiable; benign; bewitching; bland; delightful; enchanting; enormous; fairy-like; fanciful; fascinating; friendly; glorious; grand; grandiose; great; heart rending; imposing; impressive; magical; marvellous; marvelous; mystical; splendid; taking; touching; wonderful
fesselnd exciting; fascinating; moving; stirring; thrilling; touching captivating; enchanting; fascinating; heart rending; intriguing
herzergreifend compelling; emotional; gripping; heart warming; moving; stirring; thrilling; touching fascinating; heart rending; touching
herzzerreißend compelling; emotional; gripping; heart warming; moving; stirring; thrilling; touching heart rending; touching
inspirierend inspiring; motivational; moving; rousing; stirring
interessant exciting; fascinating; moving; stirring; thrilling; touching captivating; enchanting; fascinating; interesting; intriguing
packend exciting; fascinating; moving; stirring; thrilling; touching
rührend compelling; emotional; gripping; heart warming; moving; stirring; thrilling; touching touching
sensationell moving; sensational; stirring; stunning; thrilling; touching sensational; stunning
spannend exciting; fascinating; moving; stirring; thrilling; touching captivating; enchanting; exciting; fascinating; interesting; intriguing; tense; thrilling
tragisch compelling; emotional; gripping; heart warming; moving; stirring; thrilling; touching tragic; tragical; woeful
uneterhaltsam exciting; fascinating; moving; stirring; thrilling; touching

Verwante woorden van "moving":


Synoniemen voor "moving":


Antoniemen van "moving":


Verwante definities voor "moving":

  1. arousing or capable of arousing deep emotion1
    • she laid her case of destitution before him in a very moving letter1
  2. in motion1
    • a constantly moving crowd1
    • the moving parts of the machine1
  3. used of a series of photographs presented so as to create the illusion of motion1
    • Her ambition was to be in moving pictures or `the movies'1

Wiktionary: moving

moving
adjective
  1. that causes someone to feel emotion
  2. that moves or move
moving
Cross Translation:
FromToVia
• moving → ergreifend; rührend ↔ ontroerend — aandoenlijk, aangrijpend
• moving → ergreifend; rührend ↔ aangrijpend — aandoenlijk, ontroerend.
• moving → ergreifend; rührend ↔ aandoenlijk — ontroerend, vertederend

moving vorm van move:

to move werkwoord (moves, moved, moving)

  1. to move (move house; remove)
    umziehen; übersiedeln
    • umziehen werkwoord (ziehe um, ziehst um, zieht um, zog um, zogt um, umgezogen)
    • übersiedeln werkwoord (übersiedele, übersiedelst, übersiedelt, übersiedelte, übersiedeltet, übersiedelt)
  2. to move (remove; transfer; shift; )
    verschieben; verlegen; verstellen; verrücken; verschleppen
    • verschieben werkwoord (verschiebe, verschiebst, verschiebt, verschob, verschobt, verschoben)
    • verlegen werkwoord (verlege, verlegst, verlegt, verlegte, verlegtet, verlegt)
    • verstellen werkwoord (verstelle, verstellst, verstellt, verstellte, verstelltet, verstellend)
    • verrücken werkwoord (verrücke, verrückst, verrückt, verrückte, verrücktet, verrückt)
    • verschleppen werkwoord (verschleppe, verschleppst, verschleppt, verschleppte, verschlepptet, verschleppt)
  3. to move (shift)
    wegbewegen
  4. to move (get going; budge; put in motion; set in motion)
    bewegen; rühren; sich regen; in Bewegung bringen
    • bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
    • rühren werkwoord (rühre, rührst, rührt, rührte, rührtet, gerührt)
    • sich regen werkwoord (rege mich, regst dich, regt sich, regte sich, regtet euch, sich geregt)
  5. to move (be going to; go; pass; run; walk)
    gehen; sich aufmachen
  6. to move
    bewegen; wegbegeben
    • bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
    • wegbegeben werkwoord
  7. to move
    etwas umstellen; verschieben; verrücken; verstellen; zur Seite rücken
    • etwas umstellen werkwoord
    • verschieben werkwoord (verschiebe, verschiebst, verschiebt, verschob, verschobt, verschoben)
    • verrücken werkwoord (verrücke, verrückst, verrückt, verrückte, verrücktet, verrückt)
    • verstellen werkwoord (verstelle, verstellst, verstellt, verstellte, verstelltet, verstellend)
    • zur Seite rücken werkwoord (rücke zur Seite, rückst zur Seite, rückt zur Seite, rückte zur Seite, rücktet zur Seite, zur Seite gerückt)
  8. to move (move on; be going to; go; walk)
    gehen; laufen; wandern; im Schritt gehen; spazieren; schreiten; bummeln; spazierengehen; sich fortbewegen
    • gehen werkwoord (gehe, gehst, geht, ging, gingt, gegangen)
    • laufen werkwoord (laufe, läufst, läuft, lief, lieft, gelaufen)
    • wandern werkwoord (wandere, wanderst, wandert, wanderte, wandertet, gewandert)
    • im Schritt gehen werkwoord
    • spazieren werkwoord (spaziere, spazierst, spaziert, spazierte, spaziertet, spaziert)
    • schreiten werkwoord (schreite, schreitest, schreitet, schrittet, geschritten)
    • bummeln werkwoord (bummele, bummelst, bummelt, bummelte, bummeltet, gebummelt)
    • spazierengehen werkwoord
    • sich fortbewegen werkwoord (bewege mich fort, bewegst dich fort, bewegt sich fort, bewegte sich fort, bewegtet euch fort, sich fortbewegt)
  9. to move (push)
    verschieben; verrücken; aufschieben
    • verschieben werkwoord (verschiebe, verschiebst, verschiebt, verschob, verschobt, verschoben)
    • verrücken werkwoord (verrücke, verrückst, verrückt, verrückte, verrücktet, verrückt)
    • aufschieben werkwoord (schiebe auf, schiebst auf, schiebt auf, schob auf, schobt auf, aufgeschoben)
  10. to move (strike; touch; hit; affect; concern)
    berühren; treffen; anrühren; bewegen
    • berühren werkwoord (berühre, berührst, berührt, berührte, berührtet, berührt)
    • treffen werkwoord (treffe, triffst, trifft, traf, traft, getroffen)
    • anrühren werkwoord (rühre an, rührst an, rührt an, rührte an, rührtet an, angerührt)
    • bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
  11. to move (relocate; transfer)
    verschieben; den Standort verändern; versetzen; umstellen; verrücken; übertragen; überführen; verstellen
    • verschieben werkwoord (verschiebe, verschiebst, verschiebt, verschob, verschobt, verschoben)
    • versetzen werkwoord (versetze, versetzt, versetzte, versetztet, versetzt)
    • umstellen werkwoord (stelle um, stellst um, stellt um, stellte um, stelltet um, umgestellt)
    • verrücken werkwoord (verrücke, verrückst, verrückt, verrückte, verrücktet, verrückt)
    • übertragen werkwoord (übertrage, überträgst, überträgt, übertrug, übertrugt, übertragen)
    • überführen werkwoord (überführe, überführst, überführt, überführte, überführtet, überführt)
    • verstellen werkwoord (verstelle, verstellst, verstellt, verstellte, verstelltet, verstellend)
  12. to move (cause emotions; touch)
    rühren; ergreifen
    • rühren werkwoord (rühre, rührst, rührt, rührte, rührtet, gerührt)
    • ergreifen werkwoord (ergreife, ergreifst, ergreift, ergriff, ergrifft, ergriffen)
  13. to move (affect; hit; strike; touch; concern)
    treffen; berühren; schlagen; erregen; rühren; besiegen; betreffen; bewegen; antun
    • treffen werkwoord (treffe, triffst, trifft, traf, traft, getroffen)
    • berühren werkwoord (berühre, berührst, berührt, berührte, berührtet, berührt)
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • erregen werkwoord (errege, erregst, erregt, erregte, erregtet, erregt)
    • rühren werkwoord (rühre, rührst, rührt, rührte, rührtet, gerührt)
    • besiegen werkwoord (besiege, besiegst, besiegt, besiegte, besiegtet, besiegt)
    • betreffen werkwoord (betreffe, betriffst, betrifft, betraf, betraft, betroffen)
    • bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
    • antun werkwoord (tue an, tust an, tut an, tat an, tatet an, angetan)
  14. to move (lift over; lift away)
    verhoben; sich verheben
    • verhoben werkwoord (verhobe, verhobst, verhobt, verhobte, verhobtet, verhobt)
    • sich verheben werkwoord (verhebe mich, verhebst dich, verhebt sich, verhob sich, verhobet euch, sich verhoben)
  15. to move (stir)
    rühren; bewegen
    • rühren werkwoord (rühre, rührst, rührt, rührte, rührtet, gerührt)
    • bewegen werkwoord (bewege, bewegst, bewegt, bewegte, bewegtet, bewegt)
  16. to move
    – To transfer a file from one location to another. After the file is transferred, there is only one copy of the file, in the new location. 2
    verschieben
    • verschieben werkwoord (verschiebe, verschiebst, verschiebt, verschob, verschobt, verschoben)

Conjugations for move:

present
  1. move
  2. move
  3. moves
  4. move
  5. move
  6. move
simple past
  1. moved
  2. moved
  3. moved
  4. moved
  5. moved
  6. moved
present perfect
  1. have moved
  2. have moved
  3. has moved
  4. have moved
  5. have moved
  6. have moved
past continuous
  1. was moving
  2. were moving
  3. was moving
  4. were moving
  5. were moving
  6. were moving
future
  1. shall move
  2. will move
  3. will move
  4. shall move
  5. will move
  6. will move
continuous present
  1. am moving
  2. are moving
  3. is moving
  4. are moving
  5. are moving
  6. are moving
subjunctive
  1. be moved
  2. be moved
  3. be moved
  4. be moved
  5. be moved
  6. be moved
diverse
  1. move!
  2. let's move!
  5. moved
  6. moving
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

move [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the move
    der Schachzug; der Spielzug
  2. the move (sham battle; manoeuvre; sham fight; manoeuver)
    Manöver; Scheingefecht; der Scheinkampf

Vertaal Matrix voor move:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Manöver manoeuver; manoeuvre; move; sham battle; sham fight chess move; manoeuver; manoeuvre; move at chess; ruse; trick
Schachzug move chess move; move at chess
Scheingefecht manoeuver; manoeuvre; move; sham battle; sham fight
Scheinkampf manoeuver; manoeuvre; move; sham battle; sham fight
Spielzug move
- motility; motion; movement; relocation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anrühren affect; concern; hit; move; strike; touch affect; alloy; blend; glance; impress; influence; just touch; mix; stir; stir together; tag; tap; tick; touch; touch upon
antun affect; concern; hit; move; strike; touch affect; bring evil upon; cause; concern; do wrong; do wrongly; hurt; offend; regard; touch; wreak evil
aufschieben move; push brood over; defer; delay; deter; doubt; drag out; hesitate; linger; postpone; push open; put off; retard; slacken; slow down; tarry; temporise; temporize; waver
berühren affect; concern; hit; move; strike; touch affect; concern; glance; just touch; knock; regard; stir; tag; tap; tap at; tick; tick off; touch; touch upon
besiegen affect; concern; hit; move; strike; touch conquer; master; overcome; win; win over
betreffen affect; concern; hit; move; strike; touch affect; concern; regard; relate to; touch
bewegen affect; budge; concern; get going; hit; move; put in motion; set in motion; stir; strike; touch affect; agitate; budge; churn; concern; hit someone; manoeuver; manoeuvre; march; mix; nudge; regard; shake up; stir; strike someone; touch
bummeln be going to; go; move; move on; walk amble; be on the razzle; be on the spree; feast; going out; idle; knock about; lounge about; lounge around; pace; parade; promenade; revel; saunter; saunter about; sit around; stroll; throw away; walk; walk about; walk round; waste
den Standort verändern move; relocate; transfer
ergreifen cause emotions; move; touch apprehend; arrest; capture; catch; detain; get hold of; get one's hands on; grab; grip; hold; imprison; lay one's hands on; obsess; obtain; pick up; polish off; put away; receive for one's portion; seize; seize upon; snatch; sneak up on; take unaware; tattle; trap; twig
erregen affect; concern; hit; move; strike; touch affect; agitate; anger; annoy; arouse; budge; cause irritation; chafe; concern; excite; give offence; irritate; regard; shake up; stimulate; stir; stir up; touch; vex
etwas umstellen move
gehen be going to; go; move; move on; pass; run; walk arise; ascent; be on the razzle; be on the spree; feast; function; going out; obsess; pace; revel; rise; rise up; stand up
im Schritt gehen be going to; go; move; move on; walk be on the razzle; be on the spree; feast; going out; revel; walk
in Bewegung bringen budge; get going; move; put in motion; set in motion
laufen be going to; go; move; move on; walk drip; drop; get a move on; haste; hasten; hurry; mess; ooze; pitter; race; run; rush; seep; speed up; sprint; trickle
rühren affect; budge; cause emotions; concern; get going; hit; move; put in motion; set in motion; stir; strike; touch affect; agitate; concern; hit someone; impress; influence; mix; regard; soften; stir; strike someone; touch
schlagen affect; concern; hit; move; strike; touch bang; batter; battle with; beat; belt; cleave; clip; combat; contest; cut; drive; drive in nails; drive piles; fight; gain; hammer; hew through; hit; hit out hard; nail; nail down; plonk; pluck strings; pound; punch; quarrel; ram; scrap; scuffle; slap; smack; smash; spike; strike; thump; turn cartwheels; win
schreiten be going to; go; move; move on; walk be on the razzle; be on the spree; feast; going out; revel; stride; stride along
sich aufmachen be going to; go; move; pass; run; walk
sich fortbewegen be going to; go; move; move on; walk
sich regen budge; get going; move; put in motion; set in motion
sich verheben lift away; lift over; move
spazieren be going to; go; move; move on; walk amble; lounge; pace; parade; promenade; saunter; stroll; walk
spazierengehen be going to; go; move; move on; walk amble; lounge; pace; parade; promenade; saunter; stroll; walk
treffen affect; concern; hit; move; strike; touch affect; bang into; be in luck; be lucky; bump into; come together; concern; enjoin; hit someone; impress; influence; join; regard; run into; strike someone; stumble across; touch
umstellen move; relocate; transfer counteract; move over; oppose; resist; reverse; shift; swing around; thwart; turn; twist; withstand
umziehen move; move house; remove besiege; besieged; besieges; change; cover; encapsulate; enclose; evnvelope; move house; outflank; put other clothes on; round; surround; turn; wrap up
verhoben lift away; lift over; move
verlegen convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform bring down; lose; move over; postpone; put off; take down
verrücken convert; dislocate; move; push; reduce; relocate; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform move over
verschieben convert; dislocate; move; push; reduce; relocate; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform move over; postpone; put off; relocate; shift; translate
verschleppen convert; dislocate; move; reduce; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform drag away; lose
versetzen move; relocate; transfer borrow money on; mortgage; move over; offset; pawn; plant out; pledge; transfer; transplant; transpose
verstellen convert; dislocate; move; reduce; relocate; remove; resolve; shift; simplify; trace back; transfer; transform bar; barricade; block; move over; obstruct
wandern be going to; go; move; move on; walk make a hiking tour; roam; rove; tread on; tread upon; walk over; walk upon; wander about
wegbegeben move
wegbewegen move; shift
zur Seite rücken move move over
überführen move; relocate; transfer carry through; relocate; transfer
übersiedeln move; move house; remove emigrate; leave one's country
übertragen move; relocate; transfer assign; beam; blab; broadcast; carry; erect; feed; pass on; port; put upright; raise; tell; transfer; transport
- act; actuate; affect; be active; displace; go; impress; incite; locomote; make a motion; motivate; move from place to place; proceed; prompt; propel; run; strike; travel; travel from place to place
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
übertragen broadcast; figurative; metaphorical
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- measure; move away; put; set; shift; step; transfer; transport
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verlegen bashful; bottled up; diffident; inhibited; pent up; restrained; shy; timid; withdrawn

Verwante woorden van "move":


Synoniemen voor "move":


Antoniemen van "move":


Verwante definities voor "move":

  1. the act of deciding to do something1
    • he didn't make a move to help1
    • his first move was to hire a lawyer1
  2. (game) a player's turn to take some action permitted by the rules of the game1
  3. the act of changing your residence or place of business1
    • they say that three moves equal one fire1
  4. the act of changing location from one place to another1
    • his move put him directly in my path1
  5. a change of position that does not entail a change of location1
    • an impatient move of his hand1
  6. be in a state of action1
    • she is always moving1
  7. go or proceed from one point to another1
    • the debate moved from family values to the economy1
  8. progress by being changed1
  9. propose formally; in a debate or parliamentary meeting1
  10. have a turn; make one's move in a game1
  11. give an incentive for action1
    • This moved me to sacrifice my career1
  12. have an emotional or cognitive impact upon1
  13. arouse sympathy or compassion in1
    • Her fate moved us all1
  14. move so as to change position, perform a nontranslational motion1
    • He moved his hand slightly to the right1
  15. change location; move, travel, or proceed, also metaphorically1
    • The soldiers moved towards the city in an attempt to take it before night fell1
  16. cause to move or shift into a new position or place, both in a concrete and in an abstract sense1
    • I'm moving my money to another bank1
    • The director moved more responsibilities onto his new assistant1
  17. change residence, affiliation, or place of employment1
    • We moved from Idaho to Nebraska1
    • The basketball player moved from one team to another1
  18. dispose of by selling1
    • The chairman of the company told the salesmen to move the computers1
  19. perform an action, or work out or perform (an action)1
    • We must move quickly1
  20. follow a procedure or take a course1
  21. live one's life in a specified environment1
    • she moves in certain circles only1
  22. To transfer a file from one location to another. After the file is transferred, there is only one copy of the file, in the new location.2

Wiktionary: move

move
noun
  1. the act of moving a token on a gameboard
  2. the event of changing one's residence
  3. the act of moving; a movement
verb
  1. to arouse the feelings or passions of
  2. to cause to change place or posture; to set in motion
  3. to change the place of a piece
  4. to change residence
  5. to change place or posture; to go
move
verb
  1. reflexiv, allgemein: sich bewegen
  2. Hilfsverb haben: die Position eines Gegenstandes verändern, ohne ihn hochzuheben
  3. Hilfsverb sein: seine eigene Position ändern
  4. von einem Ort zum anderen bewegen[2]
  5. (transitiv) (unter Zuhilfenahme eines Transportmittels) etwas oder jemanden von einem Ort an einen anderen bringen/schaffen
  6. den Wohnsitz wechseln
  7. etwas von einem an einen anderen Ort bewegen
  8. (häufig, in regelmäßigen Abständen) den Aufenthaltsort wechseln
  9. Hilfsverb sein: den Ort wechseln
  10. beide Hilfsverben: eine Spielfigur bewegen
  1. eine kleine, oft unbewusste Bewegung ausführen
  2. intransitiv: an einem bestimmten Ort seinen Wohnsitz einrichten; seinen Wohnsitz zu einem bestimmten Ort hin wechseln
  3. etwas von einem Ort zum anderen schaffen
  4. die Stellung eines Gegenstandes oder eines Teils davon (auch eines Teils von sich selbst) im Raum verändern
  5. (intransitiv) veraltet auch (reflexiv) den Wohnsitz (dauerhaft oder nur vorübergehend) wechseln und sich an einem anderen Ort niederlassen
noun
  1. Spiele: Bewegen einer Brettspielfigur von einem Feld auf ein anderes
  2. Wechsel eines Wohnsitzes (zu einem anderen Ort)
  3. Schach: das regelgerechte Bewegen, Ziehen einer Schachfigur während einer Partie
  4. allgemein: Zustand jenseits der Ruhe
  5. der erste Zug bei Brettspielen, das erste auspielen, aufdecken, nehmen bei Kartenspielen
Cross Translation:
FromToVia
• move → rühren; bewegen ↔ verroeren — in beweging komen
• move → Umzug ↔ verhuizing — de verwisseling van één (semi-) permanente woonplaats voor een andere
• move → umziehen ↔ verhuizen — de inboedel van een ander overbrengen
• move → umziehen ↔ verhuizen — van woonplaats veranderen
• move → berühren ↔ ontroeren — gevoelens van medeleven, vertedering of getroffenheid oproepen
• move → bewegen ↔ bewegen — van plaats veranderen
• move → affektieren; sich zieren; vortäuschen; vorgeben; sich den Anschein geben; spielen; gespreitzt tun; sich geziert benehmen; sich unnatürlich benehmen; bewegen; erschüttern; rühren; ergreifen; affizieren; erregen; angreifen ↔ affecter — Traductions à trier suivant le sens
• move → bewegen; fortbewegen ↔ bouger — Se mouvoir de l’endroit où l’on est
• move → Treffen; Anschlag; Hieb; Schlag; Streich ↔ coup — impression que fait un corps sur un autre en le frappant.
• move → Umzug ↔ déménagement — action de déménager des meubles, des objets, etc.
• move → umziehen; Umzug ↔ déménager — Ôter d’une maison, d’un logement ce qui le garnit pour le transporter ailleurs.
• move → umziehen; ausziehen; wegziehen; Wohnsitz ↔ déménager — Quitter l’endroit où l’on demeure.
• move → verschieben; umstellen; verrücken; verlagern ↔ déplacer — Prendre quelque chose et le placer ailleurs.
• move → antun; bewirken; veranlassen; verursachen; zufügen; bereiten; anberaumen; determinieren; bestimmen; festlegen; festsetzen; abgrenzen; ermitteln; zu einem Entschluß bewegen ↔ déterminer — fixer les limites de, délimiter précisément.
• move → Bewegung ↔ mouvement — Transport
• move → bewegen; erregen ↔ mouvoir — déplacer, faire aller d’un lieu à un autre, mettre en mouvement.
• move → operieren; machen; tun; stellen; bereiten; wirken; einwirken; erwirken; wirksam sein; Wirkung ausüben; agieren; handeln; verfahren; vorgehen; tätig sein; sich verhalten ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet.
• move → bewegen; erregen; erschüttern; rühren; ergreifen ↔ remuer — mouvoir, déplacer.
• move → bewegen; erschüttern; rühren; ergreifen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen ↔ émouvoir — provoquer une émotion.

Verwante vertalingen van moving







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1301 seconde
Page rendered in 1.0 seconds