Force in het Duits vertaald uit het Engels

Remove Ads

Overzicht

Engels naar Duits: Meer gegevens...

force:
- Kraft; Stärke; Arbeitskraft; Macht; Gewalt; Motor; Antrieb; Antriebskraft; Triebkraft; Aufdrängen; Personal; Angestellten; Armee; Kriegsmacht; Militär; Landmacht; Heeresmacht; Streitmacht; Heer; Landtruppen
- forcieren; erzwingen; befehlen; pressen; gebieten; andringen; dringen; durchsetzen; durchführen; zwingen; zwängen; nötigen; genötigt sein zu; beauftragen; kommandieren
Wiktionary:
- force → erzwingen, zwingen, oktroyieren
- force → Kraft, Kräfte, Gewalt, Zwang
- force → aufbrechen, Kraft, erzwingen, forcieren, zwingen, Zwang, aufdrängen, aufnötigen, dringen, aufdringen, Abteilung, Detachement, Gewalt, Stärke, beeilen, beschleunigen, fördern, befördern, schneller machen, akzelerieren, zum Weichen bringen, zurückdrängen, Gruppe, antun, anziehen, auflegen, anlegen, anmuten, andrehen, nötigen, Reich, Staat, Macht, Potenz, Leistung, vergewaltigen

Engels

Uitgebreide vertaling voor force (Engels) in het Duits

force:

force [the ~] zelfstandig naamwoord

the force (power; strength; capacity; authority)
die Kraft; die Stärke; die Arbeitskraft; die Macht
- Kraft [die ~] zelfstandig naamwoord
- Stärke [die ~] zelfstandig naamwoord
- Arbeitskraft [die ~] zelfstandig naamwoord
- Macht [die ~] zelfstandig naamwoord
the force (violence; strength)
die Gewalt
- Gewalt [die ~] zelfstandig naamwoord
the force (motor; drive; propulsion; propelling-force)
der Motor; der Antrieb; die Antriebskraft; die Triebkraft
- Motor [der ~] zelfstandig naamwoord
- Antrieb [der ~] zelfstandig naamwoord
- Antriebskraft [die ~] zelfstandig naamwoord
- Triebkraft [die ~] zelfstandig naamwoord
the force (pressing on)
Aufdrängen
- Aufdrängen [das ~] zelfstandig naamwoord
the force (manpower)
die Arbeitskraft; Personal; die Angestellten
- Arbeitskraft [die ~] zelfstandig naamwoord
- Personal [das ~] zelfstandig naamwoord
- Angestellten [die ~] zelfstandig naamwoord
the force (armed forces; army; military forces; military force; landforces; forces)

– a unit that is part of some military service ¹
die Armee; die Kriegsmacht; Militär; die Landmacht; die Heeresmacht; die Streitmacht; Heer
- Armee [die ~] zelfstandig naamwoord
- Kriegsmacht [die ~] zelfstandig naamwoord
- Militär [das ~] zelfstandig naamwoord
- Landmacht [die ~] zelfstandig naamwoord
- Heeresmacht [die ~] zelfstandig naamwoord
- Streitmacht [die ~] zelfstandig naamwoord
- Heer [das ~] zelfstandig naamwoord
the force (armed forces; army; military force; military)

– a unit that is part of some military service ¹
die Armee; die Kriegsmacht; die Landtruppen; Militär; die Streitmacht; die Landmacht; Heer; die Heeresmacht
- Armee [die ~] zelfstandig naamwoord
- Kriegsmacht [die ~] zelfstandig naamwoord
- Landtruppen [die ~] zelfstandig naamwoord
- Militär [das ~] zelfstandig naamwoord
- Streitmacht [die ~] zelfstandig naamwoord
- Landmacht [die ~] zelfstandig naamwoord
- Heer [das ~] zelfstandig naamwoord
- Heeresmacht [die ~] zelfstandig naamwoord
the force (driving force; motive power; propulsion)
die Antriebskraft
- Antriebskraft [die ~] zelfstandig naamwoord

to force werkwoord (forces, forced, forcing)

to force (compel; oblige; coerce)

– to cause to do through pressure or necessity, by physical, moral or intellectual means : ¹
forcieren; erzwingen; befehlen; pressen; gebieten
- forcieren werkwoord (forciere, forcierst, forciert, forcierte, forciertet, forciert)
- erzwingen werkwoord (erzwinge, erzwingst, erzwint, erzwang, erzwangt, erzwungen)
- befehlen werkwoord (befehle, befiehlst, befielht, befohl, befohlt, befohlen)
- pressen werkwoord (preße, preßest, preßt, preßte, preßtet, gepresst)
- gebieten werkwoord (gebiete, gebietest, gebietet, gebot, gebotet, geboten)
to force
andringen; dringen; durchsetzen
- andringen werkwoord (dringe an, dringst an, dringt an, drang an, drangt an, angedrungen)
- dringen werkwoord (dringe, dringst, dringt, drang, drangt, gedrungen)
- durchsetzen werkwoord (durchsetze, durchsetzt, durchsetzte, durchsetztet, durchgesetzt)
to force
durchsetzen; durchführen
- durchsetzen werkwoord (durchsetze, durchsetzt, durchsetzte, durchsetztet, durchgesetzt)
- durchführen werkwoord (führe durch, führst durch, führt durch, führte durch, führtet durch, durchgeführt)
to force (compel; oblige; oblige to)
zwingen; forcieren; zwängen; pressen; nötigen
- zwingen werkwoord (zwinge, zwingst, zwingt, zwang, zwangt, gezwungen)
- forcieren werkwoord (forciere, forcierst, forciert, forcierte, forciertet, forciert)
- zwängen werkwoord (zwänge, zwängst, zwängt, zwängte, zwängtet, gezwängt)
- pressen werkwoord (preße, preßest, preßt, preßte, preßtet, gepresst)
- nötigen werkwoord (nötige, nötigst, nötigt, nötigte, nötigtet, genötigt)
to force (oblige to; compel; oblige)

– to cause to do through pressure or necessity, by physical, moral or intellectual means : ¹
genötigt sein zu
- genötigt sein zu werkwoord
to force (decree; dedicate; commission; devote; order; dictate; charge; rule; exert power; command)
befehlen; beauftragen; kommandieren
- befehlen werkwoord (befehle, befiehlst, befielht, befohl, befohlt, befohlen)
- beauftragen werkwoord (beuaftrage, beuaftragst, beuaftragt, beuaftragte, beuaftragtet, beauftragt)
- kommandieren werkwoord (kommandiere, kommandierst, kommandiert, kommandierte, kommandiertet, kommandiert)
to force

– In programming, to perform a particular action that would normally not occur. The term is most often used in the context of forcing data to be within a particular range of values-for example, forcing a divisor to be nonzero. ²
erzwingen
- erzwingen werkwoord (erzwinge, erzwingst, erzwint, erzwang, erzwangt, erzwungen)

Conjugations for force:

present

force
force
forces
force
force
force

simple past

forced
forced
forced
forced
forced
forced

present perfect

have forced
have forced
has forced
have forced
have forced
have forced

past continuous

was forcing
were forcing
was forcing
were forcing
were forcing
were forcing

future

shall force
will force
will force
shall force
will force
will force

continuous present

am forcing
are forcing
is forcing
are forcing
are forcing
are forcing

subjunctive

be forced
be forced
be forced
be forced
be forced
be forced

diverse

force!
let's force!
forced
forcing

1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor force:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Angestellten	force; manpower	crew; employees; manpower; personnel; servants; staff; steering; work force
Antrieb	drive; force; motor; propelling-force; propulsion	craving; drive; impulse; instigation; instinct; instincts; natural drive; natural urge; propelling-force; propulsion; propulsive force; urge; urging
Antriebskraft	drive; driving force; force; motive power; motor; propelling-force; propulsion	propelling-force; propulsion; propulsive force
Arbeitskraft	authority; capacity; force; manpower; power; strength	capacity for work; crew; drive; employee; employees; energy; gin; hand; impetus; jenever; laborer; labourer; momentum; personnel; productivity; soul; spirit; spunk; strength; thoroughness; work force; worker; working man; workman
Armee	armed forces; army; force; forces; landforces; military; military force; military forces	armed forces; army; crew; gang; host; military forces; team
Aufdrängen	force; pressing on
Gewalt	force; strength; violence	Violence; chances; dispositional right; opportunities; violence
Heer	armed forces; army; force; forces; landforces; military; military force; military forces	armed forces; army; crew; gang; land forces; landforces; military forces; team
Heeresmacht	armed forces; army; force; forces; landforces; military; military force; military forces	armed forces; military forces
Kraft	authority; capacity; force; power; strength	chances; courage; decisiveness; drive; energy; fiber; fibre; forcefulness; fortitude; gin; impetus; intensity; jenever; momentum; muscularity; opportunities; power; soul; spirit; spunk; strength; strong point; thoroughness; vigor; vigour
Kriegsmacht	armed forces; army; force; forces; landforces; military; military force; military forces	armed forces; military forces
Landmacht	armed forces; army; force; forces; landforces; military; military force; military forces	armed forces; army; landforces; military forces
Landtruppen	armed forces; army; force; military; military force	army; landforces
Macht	authority; capacity; force; power; strength	authority; command; dominion; influence; mastery; power; rule; state institution
Militär	armed forces; army; force; forces; landforces; military; military force; military forces	armed forces; military; military forces; soldier
Motor	drive; force; motor; propelling-force; propulsion	engine; motor
Personal	force; manpower	crew; employees; manpower; personnel; servants; staff; work force; workforce
Streitmacht	armed forces; army; force; forces; landforces; military; military force; military forces	armed forces; military forces
Stärke	authority; capacity; force; power; strength	chances; corpulence; courage; fervor; fervour; fiber; fibre; fierceness; fortitude; intensity; opportunities; overweight; plumpness; starch; stoutness; strength; strong point; vehemence; violence; weight
Triebkraft	drive; force; motor; propelling-force; propulsion	drive; energy; fermentation force; gin; growing-power; impetus; impulse; incitement; jenever; momentum; propelling-force; propulsion; propulsive force; soul; spirit; spunk; stimulant; stimulation; stimulus; strength; thoroughness; thrill; vital force; vital strength; vitality
-	effect; force out; force play; force-out; forcefulness; military force; military group; military unit; personnel; power; strength; violence
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
andringen	force	insist; keep on; persist; press; urge
beauftragen	charge; command; commission; decree; dedicate; devote; dictate; exert power; force; order; rule	aggravate; burden; charge; command; complain; erect; order; put upright; raise; raise objections
befehlen	charge; coerce; command; commission; compel; decree; dedicate; devote; dictate; exert power; force; oblige; order; rule	be in command of; bid; call; charge; command; dictate; direct; exercise authority; exert power; give notice of; instruct; ordain; order; preside; proclaim; reign; rule; take the lead
dringen	force	push
durchführen	force	carry through
durchsetzen	force	accomplish; get through; insist; keep on; pass; persevere; persist; press; push on; push trough; succeed; urge
erzwingen	coerce; compel; force; oblige	assault; blackmail; browbeat; enforce; extort; intimidate; overawe; use force
forcieren	coerce; compel; force; oblige; oblige to	break through
gebieten	coerce; compel; force; oblige	be in command of; bid; charge; command; dictate; direct; exercise authority; exert power; instruct; ordain; order; preside; reign; rule; take the lead
genötigt sein zu	compel; force; oblige; oblige to
kommandieren	charge; command; commission; decree; dedicate; devote; dictate; exert power; force; order; rule	be in command of; charge; claim; command; demand; exercise authority; exert power; order; preside; reign; rule; take the lead
nötigen	compel; force; oblige; oblige to	be obliged; prompt; whisper; whisper in someone's ear
pressen	coerce; compel; force; oblige; oblige to	crush; squeeze
zwingen	compel; force; oblige; oblige to	be obliged
zwängen	compel; force; oblige; oblige to	clasp; clutch; grasp; grip; seize
-	coerce; draw; drive; hale; impel; pressure; pull; push; ram; squeeze; storm; thrust; wedge
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	enforce; extort; wring

Verwante definities voor "force":

a putout of a base runner who is required to run; the putout is accomplished by holding the ball while touching the base to which the runner must advance before the runner reaches that base¹
- the shortstop got the runner at second on a force¹
an act of aggression (as one against a person who resists)¹
- he may accomplish by craft in the long run what he cannot do by force and violence in the short one¹
(of a law) having legal validity¹
physical energy or intensity¹
- he hit with all the force he could muster¹
a powerful effect or influence¹
- the force of his eloquence easily persuaded them¹
a unit that is part of some military service¹
- he sent Caesar a force of six thousand men¹
a group of people having the power of effective action¹
- he joined forces with a band of adventurers¹
group of people willing to obey orders¹
- a public force is necessary to give security to the rights of citizens¹
one possessing or exercising power or influence or authority¹
- may the force be with you¹
- the forces of evil¹
(physics) the influence that produces a change in a physical quantity¹
- force equals mass times acceleration¹
impose urgently, importunately, or inexorably¹
- She forced her diet fads on him¹
do forcibly; exert force¹
- Don't force it!¹
cause to move by pulling¹
force into or from an action or state, either physically or metaphorically¹
squeeze like a wedge into a tight space¹
take by force¹
urge or force (a person) to an action; constrain or motivate¹
move with force,¹
to cause to do through pressure or necessity, by physical, moral or intellectual means :¹
- She forced him to take a job in the city¹
In programming, to perform a particular action that would normally not occur. The term is most often used in the context of forcing data to be within a particular range of values-for example, forcing a divisor to be nonzero.²

Wiktionary: force

force

verb

cause to occur, overcoming resistance
- force → erzwingen
compel (someone to do something)
- force → zwingen

noun

ability to attack, control, or constrain
- force → Kraft
group that aims to attack, control, or constrain
- force → Kräfte
physical quantity that denotes ability to accelerate a body
- force → Kraft
anything that is able to make a big change in person or thing
- force → Gewalt

force

verb

(transitiv) jemandem etwas aufzwingen, aufdrängen
- oktroyieren → force; impose
etwas (von jemandem) mit Zwang oder psychischem Druck erreichen
- erzwingen → enforce; get by force; force
mit Gewalt zu etwas bringen
- zwingen → force; compel

(intransitiv) bersten
- aufbrechen → force; break; open
(transitiv) metaphorisch: lockern, lösen, etwas loswerden, alte Strukturen aufbrechen
- aufbrechen → force; break; open
(transitiv) öffnen, aufmachen, analysieren; auch trennen, teilen, zerteilen (oftmals im destruktiven Sinne)
- aufbrechen → force; break; open

noun

innerer oder äußerer Druck, etwas zu tun
- Zwang → force
Physik, Mechanik: Größe, die je größer desto mehr den Bewegungszustand eines Körpers verändert oder ihn deformiert, und von deren Zustandekommen die Mechanik absehen kann
- Kraft → force

Cross Translation:

From	To	Via
• force	→ Kraft	↔ kracht — een uitwendige oorzaak die ongehinderd door andere krachten de bewegingstoestand van een lichaam verandert
• force	→ erzwingen; forcieren	↔ forceren — een beslissing afdwingen
• force	→ zwingen	↔ dwingen — iemand tegen zijn wil iets opleggen
• force	→ Zwang	↔ dwang — het uitoefenen van macht om iemand tegen diens wil iets te laten doen of laten
• force	→ aufdrängen; aufnötigen; dringen; aufdringen	↔ contraindre — obliger quelqu’un par force, par violence ou par quelque grave considération, à faire quelque chose contre son gré.
• force	→ Abteilung; Detachement	↔ détachement — action de se détacher ou état de celui qui s’est détaché d’une passion, d’un sentiment, de tout ce qui peut captiver trop l’esprit ou le cœur.
• force	→ Gewalt; Kraft; Stärke	↔ force — faculté naturelle d’agir vigoureusement, en particulier en parlant de l’homme et des animaux.
• force	→ beeilen; beschleunigen; fördern; befördern; schneller machen; akzelerieren; zum Weichen bringen; zurückdrängen	↔ forcer — briser, rompre, ouvrir quelque chose avec violence.
• force	→ Abteilung; Detachement; Gruppe	↔ groupe — ensemble de personnes, voire d’animaux.
• force	→ aufdrängen; aufnötigen; dringen; aufdringen; antun; anziehen; auflegen; anlegen; zwingen; anmuten; andrehen	↔ imposer — Traductions à trier suivant le sens
• force	→ zwingen; nötigen; aufnötigen; aufdrängen; dringen; aufdringen	↔ obliger — Mettre quelqu’un dans l’obligation de faire ou de dire quelque chose. (Sens général).
• force	→ Reich; Staat; Gewalt; Macht; Potenz; Stärke; Leistung	↔ puissance — pouvoir d’imposer son autorité.
• force	→ vergewaltigen	↔ violer — Avoir un rapport sexuel avec quelqu’un sans son consentement
• force	→ Abteilung; Detachement	↔ équipe — groupe de travailleurs attacher à un travail spécial.

Verwante vertalingen van force

Remove Ads

Vertaal force van Engels naar Duits

Uitgebreide vertaling voor force (Engels) in het Duits

force:

force [the ~] zelfstandig naamwoord

the force (power; strength; capacity; authority)

the force (violence; strength)

the force (motor; drive; propulsion; propelling-force)

the force (pressing on)

the force (manpower)

the force (armed forces; army; military forces; military force; landforces; forces)

the force (armed forces; army; military force; military)

the force (driving force; motive power; propulsion)

to force werkwoord (forces, forced, forcing)

to force (compel; oblige; coerce)

to force

to force

to force (compel; oblige; oblige to)

to force (oblige to; compel; oblige)

to force (decree; dedicate; commission; devote; order; dictate; charge; rule; exert power; command)

to force

Conjugations for force:

present

simple past

present perfect

past continuous

future

continuous present

subjunctive

diverse

Vertaal Matrix voor force:

Verwante woorden van "force":

Synoniemen voor "force":

Antoniemen van "force":

Verwante definities voor "force":

Wiktionary: force

Verwante vertalingen van force